landbouw in de periode 1960-1980 in beeld wil bren- gen. Om de ontwikkelingen -dus bewegingen in de tijd - uit te beeiden is niet van pijlen gebruik gemaakt, omdat het hier geen längs lijnen verlopende processen betreft. Er is derhalve gekozen voor de eerste en de vierde van de aangegeven mogelijkheden: het naast elkaar plaatsen van beeiden die de toestand op verschillende tijdstippen weergeven, of het weergeven van de ver- schillen tussen uitgangssituatie en eindsituatie. Het atlasje 'Landbouw in ontwikkeling' is tot stand gekomen als onderdeel van het werkcollege Thema tische Kartografie. De gegevens zijn verzameld en bewerkt door de 11 deelnemende Studenten die ook de vormgeving en het grootste deel van het tekenwerk en de reproductie voor hun rekening namen, daarbij be- geleid door de staf van het Geografisch Instituut. De reproductie-werkzaamheden konden dankzij het ITC uitmonden in de hierbij gepresenteerde gedrukte kaartbijlage. Weergave de ontwikkelingen De presentatie van de oude en nieuwe situatie naast elkaar is gerealiseerd in de kaartjes 8, 9 en 10 van de atlas. In kaart 8 is de oude situatie niet naast, maar fn het nieuwe beeld opgenomen om de verschil- len duidelijker tot uiting te laten komen. De oude si tuatie is daarbij door een grijze opdruk gekarakteri- seerd. In kaart 9 hebben de oude en nieuwe toestand ook verschillende kleuren, waarbij het beeld com- plexer wordt door introductie van een derde kleur die aangeeft dat de situatie voor 1980 in vergelijking met 1960 gelijk gebleven is. In 1960 was er praktisch nog geen sprake van wat we nu 'altematieve landbouw' noemen zodat bij de weergave in kaart 10 met de hui- dige situatie volstaan kon worden. De absolute ver- schillen tussen de toestand in 1960 en 1980 zijn in de stippenkaarten op pagina 6 van het atlasje aangege ven. De witte en zwarte stippen, die respectievelijk 5000 SBE afname en toename aangeven, hadden even groot moeten zijn. Afgezien daarvan geven de kaar- ten een duidelijk beeld van de regionale veranderin- gen voor enkele geselecteerde produkten: een grote toename van mats en vooral varkens op de zandgron- den in het oosten en zuiden, een grote afname van de arbeidsintensieve aardbeienteelt in het zuiden en van appels in het rivierengebied en Limburg. In kaart 12 zijn de absolute verschillen tussen de aantallen in de landbouw werkzame personen in 1962 en 1981 met proportionele cirkelSymbolen aangegeven. De relatieve verschillen tussen de toestand in 1960 en 1980 zijn met choropleten en chorochromatlsche kaar- ten aangegeven. De kaarten 4, 7A en 16 geven met verschillen in grijswaarde het tempo van de ontwikkeling aan. Bij de kaarten 3, 7B en 12 gebeurt dat ook, maar is er tevens een grafisch onderscheid tussen toename en afname gemaakt, door het gebruik van verschillende soorten rasters of kleuren. Wanneer men de intensiteit van de ontwikkeling in twee klassen weergeeft heeft men daarmee in feite een choropleet tot een chorochromatische kaart terug- gebracht. Dat is bijvoorbeeld in kaart 12 gebeurd met de 'uitstoot bedrijfshoofden'. Het zou het kaartbeeld te zeer belasten om alle percentages per landbouw- gebied in 4 of 5 klassen weer te geven; er is een drempel van 40% gekozen; het gebied waar meer dan 40% van de bedrijfshoofden in de periode 1962-1981 verdween kreeg een raster en het restgebied niet - het kwantitatieve verschil is daarmee in een kwalitatief verschil omgezet (dat in een 'binaire schaal' wordt weergegeven). Een combinatie van kwalitatieve verschillen vindt men in kaart 13, waar zowel de ontwikkeling van het aantal vreemde werknemers als van het aantal meewerkende gezinsleden per bedrijfshoofd kwalitatief (verdeeld in toename/afname) is gepresenteerd. Uit de verschil lende legendablokjes kan men nu de kwalitatieve ka- rakteristieken van elk landbouwgebied ten opzichte van beide verschijnselen aflezen. Diezelfde matrix-legen- da kan ook met kwantitatieve gegevens worden toege- past: in kaart 5 wordt in de legenda horizontaal de toestand in 1981 en vertikaal die in 1960 aangegeven; met elk van de legendablokjes wordt de mate van spe- cialisatie in zowel 1960 als 1981 aangegeven, en de positie van een blokje in de legenda laat zien of die specialisatie inmiddels sterker of minder sterk is geworden. Technische realisatie Omdat het eindprodukt een atlasje wordt, is het uiter- aard noodzakelijk de produktie hieraan aan te passen. Het papier is aan twee zijden bedrukt, 6dn zijde met kaartjes in kleur, de andere zijde met kaartjes in zwart-wit. Als men het vel papier op een bepaalde manier vouwt, ontstaat na snijden en nieten een at lasje. Het vouwschema Staat aangegeven in figuur 3. Fig. 3. Vouwmethode voor het atlasje. Omdat door dit vouwen de orientatie van de kaartjes belangrijk is, werd eerst een vouwschema gemaakt. Aan de hand van dit vouwschema zijn vervolgens twee redaktiemodellen vervaardigd, 66n voor de kleuren- zijde en 66n voor de zwart-wit zijde. Met behulp van deze redaktiemodellen is, in overleg met het karto- grafisch laboratorium, een produktieschema opge- steld, waarna met de eigenlijke produktie kon worden begonnen. In grote lijnen is bij de produktie eerst het lijnenbeeld gegraveerd of, voor pagina 1, 14 en 15, geheel of ge- deeltelijk getekend. Na het omkontakten van de gravu- res en tekeningen zijn de zo verkregen positieven ge- KT 1984. X. 1 35

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1984 | | pagina 37