van het aangrenzende land; een zeer doeltreffende methode Wat de actualiteit betreft, wordt op de achterkant van de band vermeld dat de atlas is 'bijgewerkt tot de laatste dag voor de persen gingen draaien'. Zo te zien geldt dat slechts voor enkele nieuwe namen van landen die er met een afwijkend lettertype zijn ingevoegd, maar nauwelijks voor de verdere inhoud: de Sinai' bijvoorbeeld is nog geheel bezet gebied, Iran heeft nog geen plaatsen die naar Khomeiny zijn genoemd, de Schiphollijn, die al zo lang in aanleg was, ontbreekt nog; de verouderde spelling in Indonesie is al genoemd. Het maakt de in- druk of er na 1978, het jaar van verschijnen van de laatste Spec- trum-atlas, niet veel meer aan de kaarten is gedaan. Een laatste aspect betreft de scha len waarop de verschillende delen van de aarde zijn afgebeeld. Men ziet meteen dat het oorspronkelijke kaartmateriaal niet bepaald op ge- bruik in West-Europa was gericht. Afgezien van de Benelux met ddn kaart op 1:1, 1 miljoen en Skandi- navie met NW-Rusland op 1:6,6 miljoen zijn de Europese landen afgebeeld op 1:3,3 miljoen, wat voor ons omringende gebieden (Rijnland, Zwitserland, omgeving Parijs en Londen) wel erg klein is, temeer daar bijkaartjes op grotere schaal ontbreken (in de grote Spec- trum-atlas vindt men deze als tekstkaartjes op de documentatie- bladzijden). Daarentegen zullen onze gebruikers minder behoefte hebben aan de kaarten van Midden- en West-Rusland op dezelfde schaal, behalve misschien om een indruk te krijgen van de eindeloos- heid van het gebied. Heel Afrika en Latijns-Amerika zijn behalve door staatkundige kaarten op 1:13, 2 miljoen ook nog volledig bedekt door bladen op 1:6, 6 miljoen, zelfs dun bevolkte streken als de Sahara en het Ama- zone-gebied. Hetzelfde geldt voor de oosthelft van AustraliS en Zuid- AziS (afgezien van de zuidpunt van India)wat voor het Midden-Oosten eigenlijk wat te klein is, terwijl Oost-China, Korea en Japan zelfs op 1:3, 3 miljoen zijn afgebeeld. In Noord-Amerika hebben de oostelij- ke Verenigde Staten (tot ongeveer de Mississippi) en Californi'e met achterland dezelfde grote schaal van 1:3, 3 miljoen, maar voor de rest moet men het doen met 1:13, 2 miljoen, wat niet zo erg is want er staat altijd nog iets meer op dan op de kaart in onze Bos-atlas op iets grotere schaal. Met de beide wereldkaarten heeft men het op een koopje willen doen: ze dienen als voorste en achterste schutblad; en het voorste, met zeebodemrelief en vervloeiende vegetatiekleuren, heeft zelfs geen legenda. Achterin zijn nog een paar bladen met erg schematisch thematisch materiaal toegevoegd (zeediepte, klimaat, voedingsbron- nen, talen), maar die zijn in deze atlas uiteraard bijzaak. Samenvattend kunnen we zeggen dat deze atlas ondanks een aantal gebreken, in het bijzonder wat be treft de onzorgvuldige afwerking, toch enorm veel informatie bevat en een indrukwekkend beeld geeft van het aardoppervlak voor een zeer läge prijs. A. J. Pannekoek WEKKER, J. B. Ch. Historie, technieken en maatschappelijke achtergronden der karteringswerk- zaamheden in Suriname sinds 1667. Delft: Rijkscommissie voor Geo- desie, 1983. 144 blz. met bijlagen en kaartreproducties. Deze publicatie van de Nederland- se Geodetische Commissie, uitge- geven door de Rijkscommissie voor Geodesie, was tevens het proefschrift, waarop de auteur -Directeur van het Centraal Bu reau Luchtkartering- op 9 Septem ber jl. tot doctor promoveerde. Dr. Wekker heeft met dit proef schrift een overzicht samengesteld waarin, zoals de titel ook vermeldt, de geschiedenis en de technieken worden beschreven van de karte- ringswerkzaamheden, die na de eerste kolonisatie in Suriname werden uitgevoerd. De titel spreekt ook van maatschappelijke achter gronden, maar deze blijven in het betoog ook inderdaad niets anders dan achtergrond; ze werden als zodanig niet expliciet behandeld. Wel worden ze stuk voor stuk ge noemd: het zijn de gebeurtenissen en ontwikkelingen, die tot het uit- voeren van landmetingen en het maken van kaarten aanleiding ga- ven. En zo blijkt uit Wekkers re- laas hoe de eerste kaarten van Suriname betrekking hadden op de kust, de kustvlakte en de beneden- lopen van de rivieren. De scheep- vaart naar de handelsposten had kaarten nodig om zieh te oribnte- ren en het uitzetten van de planta- ge-terreinen vergde landmeetkun- dig werk in de terreinen die längs de hoofdverkeerswegen (en dat waren de benedenlopen van de ri vieren) bereikbaar waren. In de 19e eeuw groeide ook de belang- stelling voor de verder stroomop- waarts gelegen gebieden, waar op verschillende punten goud gevonden werd, ook nu waren het vooral de rivieren, die de toegangswegen vormen en daarmee het 'skelet' van de kaarten opleverden. Ook de tijd van de balata- (wilde rubber-) winning, de periode van de reeks van wetenschappelijke ex- pedities (waarvan men de versla gen vindt in diverse jaargangen van het Tijdschrift van het KNAG uit de eerste decennia van deze eeuw), die van de geologische verkennin- gen en die van de luchtkarteringen van na de tweede wereldoorlog ten behoeve van de algemene sociaal- economische verkenningen van het land leverden elk hun 'eigen' kaar ten op. Wekker beschrift met ken- nis van zaken al die karteringen en de er uit voortvloeiende kaartwer- ken, zoals die van Lavaux (1737), Henemann (1784), Mosberg (1801), Cateau van Roseveit (1882)Loth (1876-1899), Zimmermann (1877), Spirlet (1913), Bakhuis en de Quant (1930). Min of meer terloops komen ook de karteringswerkzaamheden op de (Nederlandse) Antillen aan de orde; de Nederlandse 'koloniale' karto- grafie had immers niet alleen met Suriname te maken maar ook met diverse eilanden in het CaraTbisch gebied: Curaqao, Aruba, Bonaire, St. Maarten, Saba, St. Eustatius. Wekker's belangstelling gaat voor een niet gering gedeelte uit naar de landmeetkundige technieken, die in de elkaar opvolgende perioden werden toegepast. Zo is er de kwestie van de veranderende decli- natie (de 'miswijzing' als gevolg van het feit dat de magnetische noordpool niet met de werkelijke noordpool samenvalt). Wel was het praktisch van het begin af aan een voorschrift dat de landmeting met de declinatie rekening moest hou- den, maar in de praktijk heeft men dat voorschrift bepaald niet altijd gevolgd. Wekker beschrijft de werkwijze van de 'berg-triangula- ties' die door de wetenschappelijke 42 KT 1984. X. 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1984 | | pagina 44