schouwd als een uniek, onmisbaar middel voor de communicatie van ruimtelijke begrippen zonder welk geen geograaf kon gedijen. Onze scripties en onder- zoeksprojecten begonnen en eindigden met kaarten, die meestal door onszelf getekend waren en waarvan de kwaliteit vaak een indicatie was van het niveau van de verhandeling. De heersende atmosfeer van waardering voor kaarten betekende echter niet dat Studenten voorbereid werden op hun taken door Colleges in elementaire kaartver- vaardiging. Niets daarvan! De kartografische compo- nent in het studieprogramma van de geografie viel te verwaarlozen. Hij bestand uit zo'n 30 uur kaartpro- jecties in een totaalprogramma van vijf jaar, hetgeen nutteloos was voor ons doel. Het feit dat deze Colleges gegeven werden door de vooraanstaande fysisch-geo- deet Vening Meiniesz - wereldberoemd om zijn zwaartekracht-expedities en slingerwaarnemingen op zee - veranderde daar niets aan. Wanneer het op de vervaardiging van kaarten voor onderzoeksdoeleinden aankwam, waren Studenten van onze generatie van elke leiding verstoken. Visuele vergelijking van kaarten Tot de technieken die in onze dagen populair waren om hypothesen te toetsen behoorde de visuele vergelijking van kaartbeelden, dat wil zeggen de direkte visuele vergelijking van kaarten van een onafhankelijke varia- bele (bijvoorbeeld regenval) en de afhankelijke varia- bele (bijvoorbeeld produktie van rijst). De problemen van deze methode waren tweeledig. Ten eerste de enorme hoeveelheid tijd die nodig was om de kaarten van deze variabelen te vervaardigen. Ten tweede het feit dat -wanneer de kaarten klaar waren - Studenten tot verschillende konklusies kwamen ten aanzien van de mate van samenhang van de variabelen - zeer posi- tief, matig positief, enzovoort. Aan deze subjectieve methode ontbrak de nauwkeurigheid die normaal ge- sproken verwacht mag worden van wetenschappelijke methoden. Visuele kaartvergelijking kan alleen voor- lopige informatie verschaffen die in een later Stadium getoetst moet worden door meer nauwkeurige technie ken. De twijfels ten aanzien van de waarde van deze subjectieve methode vormde als het wäre de voorloper van de latere vervreemding tussen de geografie en kartografie. Vroege assistentie van geografen in topografische kartering Een vroeg voorbeeld van een belangrijke bijdrage van geografen in de topografische kartering kan gevonden worden in voormalig Nederlands-Indiö. De Topogra fische Dienst, de officiöle karteringsdienst in het voormalige Batavia, creöerde al in het begin van de jaren '20 een funktie voor een geograaf in het perso- neelsbestand, onder druk van de voortdurende kritiek op de kwaliteit van hun kaarten, vooral met betrekking tot generalisatie en reliöfweergave. Het was S. van Valkenburg, afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit te Utrecht en later hoogleraar aan de Clark Universiteit in de Verenigde Staten, die benoemd werd op de nieuwe post. Hij was het die er in een omgeving van landmeters en legeroffieieren in slaagde om in de kaartvervaardiging een geografische traditie te vesti- gen die zou duren tot het einde van de koloniale perio- de (1949). Toen ik na de Tweede Wereldoorlog op zijn post benoemd werd was het klimaat, dat door Van Valkenburg en zijn opvolgers was geschapen, nog steeds ontvankelijk voor een bijdrage van geografen. Het moet benadrukt worden dat de benoeming van een academisch geograaf in de staf van een topografische karteringsdienst uniek was in het begin van de jaren '20. Dit kan het best gefllustreerd worden door te verwijzen naar het advies van Schermerhorn die, tien jaar later, de karteringsdiensten in Nederland nog aanspoorde om hetzelfde beleid te volgen ten einde hun staf te versterken. Prestigever1 ie s van kaarten Als we de huidige relatie tussen kartografie en geo grafie vergelijken met die van voor de oorlog, dan valt op dat -terwijl andere diseiplines te zelfder tijd geleerd hebben hoe met visualisatie hun voordeel te doen - het prestige van kaarten en kaartgebruik in de geografische methodologie ernstig achteruit is gegaan. Een van de meest duidelijke oorzaken van deze ontwik- keling is wat genoemd wordt de 'kwantitatieve revolu- tie'; een onvermijdelijke metgezel van de positivisti sche stroming die de geografie in de jaren '50 binnen- viel. De revolutie bracht een verwoestende slag toe aan de superioriteit van kaarten, kartering en kaart gebruik in de geografische methodologie. De kwantifi- ceerders verwierpen kaarten vanwege hun gebrek aan elementaire nauwkeurigheid van gegevens en vanwege het risico van foutief aflezen en van subjectieve inter- pretatie. Kaarten - zo zeiden zij - zijn subjectief en beschrijvend, niet verklärend. In het verleden - zo werd geredeneerd - waren hun sterke punten niet zorgvuldig genoeg afgewogen tegen hun zwakheden en dit had schade berokkend aan het prestige van de geografie. Daarom moesten kaarten, volgens de kwantifieeerders vervangen worden door kwantitatieve ruimtelijke ana- lyse en modelvorming. Het langdradige produktie- porces van kaarten en hun snelle mate van veroude- ring in deze ziedende wereld droegen verder bij tot de toename van de seepsis ten aanzien van kaarten bij economen, ruimtelijke wetenschappers en statistici. Pianologen, sociale wetenschappers en politici, die voor doeltreffend werk vaak afhankelijk zijn van de snelle beschikbaarheid van recente informatie, hadden dezelfde vooroordelen. Zelfs geografen, de tweeling- broers van kartografen van weleer, keerden zieh af van kaarten. Het zal duidelijk zijn dat de theoretisch-kwantitatieve revolutie niet overal met dezelfde intensiteit plaats had. De engels-sprekende landen vervulden in dit pro- ces een leidende rol, terwijl andere landen -waaron- der Nederland - in een verschillend tempo volgden. Hoewel de golf van de kwantificering niet alle geogra fische instituten in dezelfde mate beroerde kan toch gesteld worden dat de implicaties van de ideologische revolutie vrij algemeen zichtbaar werden. Een gene ratie van geografen groeide op zonder de traditionele scholing in het lezen en analyseren van kaarten en onverschillig ten opzichte van het gebruik daarvan als hulpmiddelen bij het onderzoek. Het was onvermijde- lijk dat deze houding ook doorsijpelde naar lagere opleidingsniveau' s. KT 1984.X. 3 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1984 | | pagina 49