5 Nederland te midden van de buren
■i »60%
22 DEEL5 I WONEN
Gemeenschappelijke huisvestingsproblemen in Europa
De grote Problemen van te weinig, te kleine en siechte
woningen en van dure nieuwbouw- de rode draad in de voor-
gaande hoofdstukken doen zieh ook in onze buurlanden voor.
De wijze waarop deze Problemen worden opgelost verschilt
echter, mede ten gevolge van uiteenlopende politieke, eco-
nomische en sociaal-culturele stelsels. Evenals in Nederland is
ook eiders overheidsingrijpen in de volkshuisvesting nodig
geweest. Enkele jaren na de Eerste en tijdens en na de Tweede
Wereldoorlog werd in Nederland huurbeheersing toegepast.
Dat is ook het geval in Groot-Brittannie: aanvankelijk van 1 91 5
tot 1 923, en opnieuw sinds 1 939. In Duitsland was ereen vorm
van huurbeheersing tijdens de Weimar-republiek en later van
1 936 tot 1 960; in Frankrijk vanaf de Eerste Wereldoorlog tot op
heden, al naar gelang de nood der tijd strenger of milder, en in
Belgie sedert 1974. Financiele ondersteuning van bewoners
(subjectsubsidiering) werd in de Bondsrepubliek al in 1956
ingevoerd en op ruime schaal toegepast vanaf 1960. Groot-
Brittannie ging er in 1972 toe over.
Ook Frankrijk kent dergelijke regelingen. De objectsubsi-
diering, dus subsidie in een of andere vorm voor de bouw van de
woning, bestaat al veel langer. Afhankelijk van de politieke
voorkeuren kwamen de premies en subsidies ten goede aan het
eigen-woningbezit dan wel aan woningen van de overheid of
coöperatieve verenigingen.
Verschiliende oplossingen
De Belgische woningpolitiek richtte zieh vanaf 1889 op de
stimulering van eigen woningen voor de arbeiders. FHet beleid
om via erkende bouwmaatschappijen krediet te verschaffen
aan toekomstige eigenaars werd in 1 948 sterk uitgebreid met
bouw- en aankooppremies. Pas in 1 949 werd het de overheid
mogelijk gemaakt sociale huurwoningen te bouwen. Beide
oorzaken leiden ertoe dat Belgie, met uitzondering van Brüssel,
relatief weinig huurwoningen telt.
In Denemarken wordt het eigen-woningbezit eveneens sterk
aangemoedigd, veelal via coöperaties, die daar al sinds 1 869
bestaan. In Duitsland, waar veel woningen door bombardemen-
ten waren verwoest, kon na de Tweede Wereldoorlog iedere
bouwer subsidie krijgen die bereid was tegen kostprijs aan
bepaalde categorieen woningzoekenden te verhuren. Deze
woningbouwers konden zowel particuliere geldbeleggers zijn
als behoren tot de vele honderden coöperatieve en andere
organisaties zonder winstoogmerk. De laatste hebben sedert
1950 circa een derde van alle woningen gebouwd.
De behoefte aan (voor inflatie minder kwetsbare) belegging in
onroerend goed, gevoegd bij een soepele huurbeheersing,
heeft in Duitsland een belangrijke prive-huursector in stand
gehouden. Verder is er naast de eigen-woningsector een
sociale sector, die een achtste van de woningvoorraad omvat.
In Frankrijk heeft de nadruk steeds sterk op de bevordering van
het eigen-woningbezit gelegen, al is na de Tweede Wereld
oorlog de sociale woningbouw (voor huur en verkoop) zodanig
toegenomen dat organisaties zonder winstoogmerk nu circa
20% van de woningvoorraad bezitten. Ook de particuliere
huursector is in Frankrijk van betekenis gebleven. Dat is niet het
geval in Groot-Brittannie waar die categorie snel slinkt doordat
het läge huurniveau belegging in deze huurwoningen afremt.
Daarentegen neemt het belang van de sociale sector en van de
eigen-woningsector toe.
Nederland heeft dus een middenkoers gevaren door zowel de
sociale sector te ondersteunen als het eigen-woningbezit te
stimuleren, zij het niet in elke periode in even Sterke mate. Wel
slinkt ook hier de particuliere huursector. Eerder werd al
opgemerkt dat de verdeling van woningen over de verschil-
lende sectoren binnen ons land flinke regionale verschillen te
zien geeft. Ook in de buurlanden blijken dergelijke verschillen
voor te komen. Ze houden meestal verband met de mate van
verstedelijking.
Nederlanders zijn goed gehuisvest (52)
Zijn Nederlanders beter gehuisvest dan hun buren in Europa?
Ook voor het buitenland geldt dat de nieuwere woningen
ruimer zijn en meer comfort bieden dan de oudere. Het demo
grafisch jonge Nederland heeft na Duitsland en Italie de jongste
woningvoorraad (52). Kwaliteitsverschillen binnen de landen
worden vooral bepaald door de aanwezigheid van stagnerende
perifere gebieden, verouderde industriele agglomeraties met
een oud woningbestand en door de recent verstedelijkte
expansiegebieden, onder meer aan de rand van de oude
agglomeraties.
Met inachtneming van die regionale verschillen lijkt Nederland
geen siecht figuur te slaan: het wooncomfort is redelijk groot.
In Nederland, Duitsland, Groot-Brittannie en Denemarken heeft
bijvoorbeeld vrijwel elke woning nu een toilet; in Belgie (1 977)
en Frankrijk 1 975) is dat in bijna 30% van de woningen niet het
geval. Indien men kijkt naar het gemiddelde aantal kamers en
het gemiddelde aantal personen per kamer blijken de Beigen
royaler gehuisvest te zijn (ondanks hun oudere woning
voorraad) evenals de Engelsen, maar de Duitsers, Denen en
vooral de Fransen komen er slechter af dan de Nederlanders.
52 Afhankelijk van de woning-
kenmerken die men beziet
vertoont Nederland ten opzichte
van het buitenland een relatief
gunstig beeld. Het betrekkelijk
geringe aandeel van de oudere
woningen in de woningvoorraad
van ons land vormt echter een aan-
wijzing voor een redelijk goed
wooncomfort.
53 Hoewel de woonlasten in
Nederland als hoog, door velen
zelfs als te hoog, worden ervaren is
Nederland gelukkig nog geen
koploper in Europa.
53 Woonlasten van huurders in enkele EG-Ianden in
1971 en1979
Italie
Nederland
i I i
B.R. Duitsland
r i il
Frankrijk
l 1' I
Belgie
Grootbrittannie
Luxemburg j
Denemarken
si1iU
0 5 10 15 20 25 30
percentage van het huishoudensbudget (1979)
1971 Luxemburg 1978
Blijft het betaalbaar? (53)
Heeft deze redelijk gunstige huisvestingssituatie er nu toe
geleid dat Nederlanders relatief meer moeite hebben om hun
woning te betalen dan in andere landen het geval is?
Hierboven bleek al dat alle omringende landen de woningbouw
subsidiären en in vele gevallen ook de bewoners. Nederland
ligt- gelukkig- in de achterhoede als het gaat om het deel van
de finale bestedingen van gezinshuishoudingen (in de natio
nale rekeningen) dat aan woonkosten wordt uitgegeven (53).
Hoewel de cijfers van de verschillende landen moeilijk ver-
gelijkbaar zijn (wegens verschillende subsidiesystemen) lijkt
de conclusie gerechtvaardigd dat Nederlanders relatief goed-
koop wonen. Het zal echter veel inspanning kosten om dit
gunstige woonlastenniveau niet te veel te laten stijgen en toch
de woningkwaliteit te handhaven. Net als eiders stijgt het
woonkostenniveau ook hier.
Zoals Nederland zijn krakers kent, hebben Engeland en
Frankrijk hun squatters en Duitsland zijn Hausbesetzer. Voorts
hebben ook die landen Problemen met huurschulden en achter-
stallig onderhoud. De toenemende economische neergang
maakt de problematiek van de betaalbaarheid steeds groter en
moeilijker.
52 Woningvoorraad en vöör 1949 gebouwde woningen in enkele EG-Ianden"
woningvoorraad
x1000 woningen
197C
BRD 1978
De 1977
Fr 1975
GB 1977
It 197'
Lux 1978
Nl 1977
1971
100
percentage voor 1949
gebouwde woningen
t 30%
r~1 30-40
8MB 40-50
Hl 50-60
gegevens ontbreken
schaal 1:20000000