l - - - - - - 51 Regionale woonvoorkeur DEEL 5 I WON EN 21 tief voor de snelle veranderingen in het denken over stads- vernieuwing. Het in 1978 aangenomen plan voor deze wijk ging uit van 920 woningen in plaats van de oorspronkelijke 2200. De bevolkingsverplaatsing die hier het gevolg van zou zijn, bleek nauwelijks uitvoerbaaren was voor de meeste buurt- bewoners onacceptabel. Volgens de bijgestelde plannen wordt het bestaande patroon van Straten en rooilijnen voor een groter deel gehandhaafd en is het aantal woningen opgevoerd tot 1550. Er is dus nog altijd sprake van uitdunning ten opzichte van de oorspronkelijke situatie, maar van een aanzienlijke ver- dichting vergeleken met het plan van 1978. Zuiniger ruimtegebruik Sinds de tweede helft van de jaren zeventig veranderde de zienswijze op het stedelijke en landelijke ruimtegebruik. De Problemen van het bouwen in steeds lagere dichtheden en het uitwaaieren van de stedelijke bevolking over omvangrijke gebieden gingen in het beleid een grotere rol speien. Zowel op rijks- als op gemeentelijk niveau werd in toenemende mate naar een zuiniger ruimtegebruik gestreefd. Overwegingen van allerlei aard lagen hieraan ten grondslag, zoals het tegengaan van aantasting van de natuur en het landschap, vermindering van verkeersstromen en daarmee van het energieverbruik, en het in stand houden van aanwezige voorzieningen. Door de economische achteruitgang worden financiele over- wegingen nu nbg belangrijker. De daling van de inkomens dwingt tot een verlaging van de bouwkosten. Door intensi- vering van het grondgebruik kunnen de - sterk opgelopen - grondkosten over een groter aantal gebruikers worden ge- spreid. De instorting van de woningmarkt in de vrije sector na 1 979 vergroot de al bestaande Problemen. Nu het niet meer, of in mindere mate mogelijk is om een aanzienlijk deel van de grondkosten op deze categorie woningen af te wentelen, moet er verdicht worden om tot een sluitende exploitatie te komen. Verdichting (49) Verdichtingsbouw is een betrekkelijk vaag begrip dat in de praktijk veie vormen blijkt te kunnen aannemen. Stads- vernieuwing kan in verdichte vorm plaatsvinden. Bestaande nieuwere woongebieden kunnen worden verdicht door groen- gebieden of voor andere activiteiten bestemde ruimten een woonfunctie te geven. Deze vorm treffen we vooral aan in wijken uit de jaren vijftig en zestig. Omdat voor de toe te voegen woningen meestal weinig extra voorzieningen behoeven te worden getroffen, kunnen de bouwkosten relatief laag zijn. Een derde variant van verdichtingsbouw is de omvorming van oude en niet of nauwelijks meer functionerende bedrijfsterreinen; eigenlijk hebben we hier meer met functieverandering dan met verdichting te maken (49). Woningbouw op deze terreinen, die vaak betrekkelijk centraal gelegen zijn, kan van grote betekenis zijn voor het opvangen van bewoners uit stadsvernieuwings- gebieden. Ook kan zo het draagvlak van nabijgelegen Winkels, Scholen en andere voorzieningen worden verbreed. Hoewel uit onderzoek is gebleken dat er geen rechtstreekse koppeling is tussen dichtheid en het oordeel van de gebruikers over de kwaliteit van het woonmilieu, is voorlopig nog niet duidelijk in hoeverre verdichtingsbouw aansluit bij de wensen van de bewoners. In een aantal situaties, bijvoorbeeld in stadsver- nieuwingsgebieden, lijkt dit wel het geval te zijn. Verdichting van bestaande woonmilieus in nieuwere wijken heeft daaren- tegen tot heftige Protesten geleid van de al aanwezige bevol king die van mening was dat de kwaliteit van haar woonmilieu zou worden aangetast. Verdichtingsbouw is zeker geen ge- neesmiddel voor alle kwalen en zal met veel voorzichtigheid moeten worden toegepast. Er dient voorkomen te worden dat net als met de hoogbouwwijken uit de jaren zestig, woon milieus tot stand worden gebracht die al spoedig siecht blijken te functioneren. Regionale woonvoorkeuren (50, 51) Veel activiteiten speien zieh buiten de woonwijkaf. Het ruimere gemeentelijke of regionale kader waarin een woning is geplaatst, is voor veel bewoners dan ook van groot belang. Of men in het Rijnmondgebied woont of op de Veluwe zal in allerlei opzichten een aanzienlijk verschil maken. Zelfs op een relatief klein oppervlak als Nederland is er sprake van grote verschillen in woonmilieukwaliteit. Enkele aspecten hiervan zijn tot uitdrukking gebracht in kaart 50. Regionale woonvoorkeuren zijn uit het oogpunt van ruimte- lijke ordening van betekenis omdat zij een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de migratie binnen ons land. De aan- trekkelijkheid van een regio als woongebied kan ook econo- misch doorwerken en diezelfde regio aantrekkelijk maken voor bedrijfsvestiging. Uit onderzoek blijkt dat de voorkeur voor bepaalde woongebieden afhankelijk is van een groot aantal regiokenmerken zoals landschap, milieukwaliteit, stedelijke voorzieningen, woningmarktsituatie en sociale aspecten. Daarnaast speien ook elementen mee als de bekendheid met bepaalde gebieden en de afstand tot die gebieden. De beoordeling van het eigen woongebied vertoont een betrekkelijk duidelijk beeld, waarin West- en Noordoost- Nederland ongunstig afsteken tegenover de door de bewoners hoger gewaardeerde regio's in het Oosten en Zuiden. Opvallend is dat binnen West-Nederland ook de minder ver- stedelijkte gebieden, zoals het Groene Hart, relatief negatief beoordeeld worden (51 a). Het voorkeurspatroon van degenen die een ander woongebied prefereren dan de eigen woonregio (51b) wijkt sterk af van dat in 51a. Het meest in het oog springend is de rnassale voorkeur voor het wonen op de Veluwe, die veel Nederlanders al kennen als vakantiegebied. Deze landschappelijk en qua milieukenmerken aantrekkelijke en centraal gelegen regio lijkt voor velen de belichaming te zijn van het ideale woongebied. Andere op- vallende uitkomsten zijn de verschillen in voorkeur voor een aantal regio's tussen de bewoners van die regio's en de bewoners van overig Nederland. Amsterdam en omgeving, dat door bijna de helft van de er ondervraagden niet als voor- keursgebied wordt genoemd, blijkt voor veel vooral jongere bewoners van andere gebieden de voorkeur te hebben. Het omgekeerde doet zieh voor in gebieden als Zuidoost- Gelderland en Noord-Limburg, die door het overgrote deel van de er wonende bevolking als voorkeursgebieden worden genoemd, terwijl de belangstelling voor deze regio's vanuit overig Nederland minimaal blijkt te zijn. Gevolgen voor bevolkingsspreiding Verwezenlijking van de uitgesproken woonvoorkeuren zou tot aanzienlijke veranderingen in de spreiding van de Nederlandse bevolking leiden. In werkelijkheid zal het op afzienbare termijn zo'n vaart niet lopen. Velen kunnen hun voorkeuren niet(direct) in daden omzetten dooromstandigheden als bindingen aan het huidige woongebied, financiele mogelijkheden en het woning- aanbod in de voorkeursregio. In tabel c is aangegeven wat het effect zou zijn op het aantal huishoudens per provincie, indien die huishoudens die op grond van woonvoorkeuren willen migreren daar ook werkelijk toe zouden overgaan. Tabel c Het effect van realisatie van de regionale woonvoorkeuren door huishoudens die het niet onwaarschijnlijk achten dat ze migreren (1973). Provincie Toe- of afname van het aantal huishoudens Groningen 6% Friesland 4% Drenthe 27% Overijssel 4% Gelderland 25% Utrecht 4% Noord-Holland 4% Zuid-Holland 16% Zeeland 4% Noord-Brabant 0% Limburg 10% 50 De woonsituatie per gemeente. Vier voor de waardering van woongebieden belangrijke variabelen zijn gecombineerd: percentage eengezinshuizen, percentage na 1 945 gebouwde woningen, bevolkingsdichtheid en de oppervlakte van parken en bossen als percentage van het totaal grondoppervlak. In het algemeen wordt type 1 als een aantrekkelijk woonmilieu beschouwd, terwijl type 5 als minder aantrekkelijk wordt gewaardeerd. De typen 2, 3 en 4 liggen daar tussenin. 51a De waardering voor het eigen woongebied vertoont grote regionale verschillen. In West- en Noordoost-Nederland zou een grote meerderheid van de bevolking liever in een andere regio wonen dan de huidige. 51b In een land met de beperkte ruimtelijke mogelijkheden als Nederland zijn aan de realisering van woonwensen vaak grenzen gesteld. Dit geldt ook voor de regionale woonvoorkeuren. De huisvestingsmogelijkheden van aantrekkelijke regio's, zoals die in Midden-Nederland, staan in geen verhouding tot de belangstelling hiervoor. gegevens ontbreken negatief positief schaal 13 000 000 negatief neutraal positief a waardering van eigen woongebied b waardering van andere woongebieden

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1984 | | pagina 71