Dankzij deze plattegronden is de middeleeuwse stads-
structuur in de voormalige Spaanse Nederlanden goed
gedokumenteerd.
Het Perspektief in het stadsgezicht
Vanaf 1500 werd, als gezegd, de koopkracht een
faktor in de stadskartografie. Een hoogtepunt daarin
was het verschijnen in 1572 van de Civitates Orbis
Terrarum door Georg Braun en Frans Hogenberg.
Tezelfdertijd brak in Nederland de periode aan dat de
stad in plaats van een onderdeel van een voorstelling
een zelfstandig onderwerp van afbeelding wordt.
Daarbij heeft de Renaissance en dan in het bijzonder
de toepassing van de regels van het perspektief de
kompositie van stadsgezichten zeer sterk beihvloed.
Hoewel het perspektief in de Oudheid bekend was werd
het niet in de tekenkunst toegepast. De theorie werd
in de loop van de 15e eeuw geformuleerd maar in
1500 bij het verschijnen van het prachtige gezicht op
Venetie van Jacopo di Barbari is deze kunst op een-
maal volledig toegepast in schilderijen en stadsgezich
ten aanwezig. En werd hier te lande in de landschaps-
schilderkunst toegepast, onder andere door Jan van
Scorel die in zijn schilderij van Jeruzalem de perspek
tivische vertekening een rekenkundige grondslag gaf.
In de loop van de 19e eeuw verdween in Europa de zo-
genaamde 'vogelvlucht' onder de strenge kritiek van
de toenmalige ingenieurs, naar men meende voorgoed.
Op dit moment beleven we echter weer een opleving in
de perspektivische afbeelding van Steden.
De perspektivische methode Steide de tekenaar en de
graveur voor een moeilijke opgave zodat deze ook
alleen in een bloeitijd van grafische kunstvaardigheid
ontwikkeld kon worden.
K a r to g r af i s c he werkwijze
Als we oude stadsgezichten bekijken zouden we graag
weten hoe de tekenaar te werk is gegaan; hoe kwam
hij aan de meetkundige grondslag en aan de details
van de gebouwen die hij in opstand weergaf
Evenmin als schilders echter hebben kartografen
schriftelijk verslag gedaan van hun werkwijze, een
enkele mededeling Over een opname vanaf een toren
daargelaten. En de kennis die we uit de landmeetkun-
dige leerboeken Over de opmeting op het platteland
bezitten missen we aangaande de werkwijze bij de
kartering van de stad.
De bewaard gebleven veldwerkaantekeningen en
schetsboek van Daniel van Breen voor diens kartering
van Beverwijk in 1648-1649 zijn daarom een unieke
bron. AI zijn de eerste perspektivische stadsgezichten
dan reeds 150 jaar oud, we nemen aan dat de opme-
tings- en tekentechniek in die periode weinig verän
dert is.
Van Breen was geen landmeter maar tekenaar en
graveur; er zijn verscheidene gedrukte kaarten van
hem bekend maar de kaart van Beverwijk is niet in
druk versehenen. Hij heeft zijn opname als grond-
vlaktekening op schaal 1:23. 000 uitgewerkt en vervol-
gens alle huizen van de stad in opstand daarin gete-
kend (fig. 11). Hij werkte straatgewijs en gaf alle
naar de straatzijde gekeerde gevels nauwkeurig in
aanzicht weer; voor beide zijden van de straat. De
tuinen achter de huizen zijn planimetrisch juist afge-
beeld. Hoe hij de afstanden gemeten heeft blijkt uit de
schetsen waarbij de maten geschreven zijn. Waar hij
in de gelegenheid was heeft hij vanaf een hoger stand-
punt de stad opgenomen. "Dit getekent, vanden Toren
af inte sien, Den 24 April A° 1648"
Uit dit schetsboek blijkt dat op oude stadsgezichten de
in aanzicht getekende gebouwen op een planimetrische
ondergrond zijn gelokaliseerd. We mögen aannemen
dat sedert Jacopo de Barbari op deze wijze is gewerkt.
Die mening wordt gesteund door hetgeen de landmeter
Jos Murer in een brief uit 1574 aan het stadsbestuur
van Zürich meedeelt over de werkwijze die hij heeft
toegepast bij de opmeting voor zijn parallelperspekti
vische plattegrond van de stad.
Literatuur
Literatuur zoals opgegeven in C. KOEMAN, Die Dar
stellungsmethoden von Bauten auf alten Karten.
WolfenbUtteler Forschungen, Band 7, München 1980,
p. 147-192.
Anton DURST, Jos Murers Planvedute der Stadt
Zürich von 1576. Verlag Dorfpresse Gattikon, 1975,
p. 25.
C. KOEMAN, Geschiedenis van de kartografie van
Nederland. Hoofdstuk 8 (Stadsplattegronden) p. 110 e. v.
Alphen aan den Rijn, 1983.
Summary
The author first gives a Classification, separating
geometrical townplans (I) from (II) representations in
oblique perspective, (III) profiles (when the angle
between the axis of pereeption of the observer and the
earth's surface approaches 0°), and finally (IV)
panorama's, seen either from one Single point or as
a vertical view of a stretch of terrain.
Historical evidence points to the fact that geometrical
plans and oblique views have existed together and the
geometrical groundplan cannot be considered to be the
oldest form of cartographical representation of towns.
Medieval cartography is often misinterpreted as having
no relation with correct representation of topography,
but the author points to a large body of large-scale
cartography connected with building, administration
and litigation, on which buildings are often represented
in a 'flat to earth' form. Military cartography in the
16th Century still clung to the 'true to lifestyle,
with the exception of Jacob van Deventer's town plans,
which are on a uniform scale and geometrically exaet.
Oblique town maps with representation in elevation of
the buildings were much in demand during the 16th
and 17th centuries, but disapeared in the 18th and 19th
centuries under the influence of the critique on their
geometrical inexaetness.
Of the methods of the makers of perspective town
maps little is known, but a very important source
are the sketchbooks and fieldnotes of the Dutch artist
and engraver (not a surveyor!) Daniel van Breen
regarding his town plan of Beverwijk.
KT 1984. X. 4
53