stract uitgevoerde figuraties kan helpen deze verschil-
len te reduceren. Een voorbeeld hiervan vormt het les
in plattegrondlezen, zoals op basisscholen in Neder-
land gegeven. Voordeel van meer abstract werken is,
dat informatie meer algemeen en in grotere hoeveel-
heid kan worden weergegeven.
De begripsvorming via delen en geheel in kaarten zal
in hoge mate van het geleverde grafische beeld ön het
bevattings-, leesvermogen van de doelgroeppopulatie
afhangen. 'Der Mensch benötigt also Informationen
über seine Umwelt, die entsprechend bestimmter
Wahrnehmungs- und Handlungsziele und in abhängig-
keit von seinem individuellen Wahrnehmungsinstru
mentarium strukturiert sein müssen' (Bollmann,
1977). Afstemming op ieders individuele niveau is
echter geen haalbare kaart, daarom de beperking tot
gemiddelden van doelgroeppopulaties.
Binnen de stadsvernieuwingsgebieden is sprake van
een heterogene opbouw van de bevolking. Oud, jong,
Nederlandstalig of niet zijn enkele van de kenmerken
van de doelgroepleden. Er wordt door mij van de ver-
onderstelling uitgegaan dat slechts een laag percenta-
ge van hen een specifieke kaartleesopleiding heeft
genoten. Vooral, daar in Nederland na de eerste aan-
zet op de basisscholen onderwijs in kaartlezen weinig
is gestruktureerd. Het gevolg is dat kaarten in de
bedoelde voorlichting per keer moeten aansluiten op
de heterogeniteit qua niveau binnen de doelgroepen.
Plattegronden vereisen door de projektievorm, schaal
en generalisatie van het beeld al een aanzienlijk ab-
stractievermogen bij de lezer ervan. Door het gebruik
van minder herkenbare afbeeldingen en Symbolen en
door de toevoeging van thematische informatie in een
soort derde dimensie van het beeld kan het abstracte
karakter worden vergroot, afhankelijk van de vorm-
geving. Meer sprekend wordt een kaart door het be-
perkt houden van de informatielast en toepassing van
zogeheten ikonische, voor zichzelf sprekende tekens.
Visueel benadrukken, redundant werken, sluit hierbij
nauw aan.
Binnen de kartografie bezit Bertin's aanzet tot struk
tur ering van de opbouw het grafische beeld een grote
invloed (1974). Zijn benadering, als kaartmaker,
geldt te komen tot een soort van basis-grammatika
van 'de beeldtaal'; iets dat zieh vooral in de themati
sche kartografie binnen de wetenschap verdienstelijk
toont. Voor de aanmaak van voorlichtingskaarten bij
stadsvernieuwing is Bertin's aanzet minder bruikbaar.
Zijn systeem geeft namelijk vooral leidraad bij
vraagstukken met verschillen in geledingsniveaus van
de informatie: welke visualisering te kiezen bij soor-
tenonderscheid-, ordenings- of hoeveelheidsaangaven.
In de bedoelde voorlichtingskaarten wordt haast alleen
informatie op het kwalitatieve niveau van geleding
weergegeven. Dit betekent dat deze kaarten voorname-
lijk soortonder scheid naar ruimte maken en inventa-
riseren: aangeven waar wat gebeurt of staat te gebeu-
ren. Tijdsordening of andere informatie wordt in deze
kategorie kaarten veelal in de begeleidende tekst ge-
schreven en vormt zo minder deel van het grafische
beeld. Slechts bij uitzondering is er sprake van een
hoger geledingsniveau van de informatie: geordend of
kwantitatief.
Kaarten met kwalitatieve informatie kan men op een
tweetal begripsniveaus lezen: a) men leest de positie
en hoedanigheid van de gekarteerde delen, hetgeen op
elementair niveau is, en b) men leest via samenvoe-
gen een overzicht, dat wil zeggen op een hoger niveau.
Het hoogste niveau: het lezen van trends en totaal-
beelden, geldt niet voor kaarten met een kwalitatieve
informatie-inhoud (Bertin, 1974).
Minder gestruktureerd en meer praktisch gericht is
het werk van Imhof (1972). Deze auteur beschouwt net
als Bertin de kartografie als een beeldtaal, bestemd
voor het doorgeven van informatie. Imhof deelt de
kartografie hierna op in drie delen: 1) algemeen, de
grafische elementen en hun effekten, 2) vormen van
speeifiek kartografische expressie, uitdrukking en
3) strukturen van het grafische beeld, de thematische
kaart. Met behulp van legio voorbeelden en aanwijzin-
gen worden de drie velden door hem nader ingevuld.
Met teken-technische richtlijnen van Imhof in de ge
dachten, onder andere minima voor lettergrootten, is
het voorbeeldmateriaal door mij kritisch bekeken.
De Nederlandse wet en de voorlichting bij stadsver
nieuwing raken elkaar op twee vlakken: de wet op de
ruimtelijke ordening (W. R. O.en de wet op de open-
baarheid van bestuur (W. O. B.
Kaarten gemaakt binnen het kader van de wet op de
ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld voor een bestem-
mingsplan (zie: de W. R. O. het besluit ruimtelijke
ordening, par. 3, art. 10 en 11), bezitten meer een
registrerende dan een voorlichtende funktie. Plan-
onderdelen worden in deze kaarten in detail getoond
en op schaal ruimtelijk vastgelegd; voor overzichten
op tenminste schaal 110. 000 en voor uitwerkingen op
tenminste schaal 12. 500. De ondergrond is afhanke
lijk van deze schaal meer topografisch of kadastraal.
Deze kaarten vervullen hun rol binnen de procedures
met betrekking tot de ruimtelijke ordening en worden
zelden tot nooit in de huis-aan-huis voorlichting benut.
Wel komt het voor dat deze kaarten voor de bedoelde
voorlichtingskaarten de basis vormen.
De wet op de openbaarheid van bestuur biedt ons in
relatie tot de voorlichting meer aanknopingspunten.
Artikel twee van de W. O. B. handelt over de aktieve
informatieplicht van de overheid; dit is het verschaf
fen van informatie uit eigen beweging.
Art. 2. 1.
Het overheidsorgaan dat het rechtstreeks aangaat ver-
schaft uit eigen beweging informatie over het beleid,
waaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering
daarvan zodra dit in het belang is van een goede demo-
cratische besluitvoering.
Art. 2. 2.
Het overheidsorgaan draagt daarbij zorg dat de infor
matie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zoda-
nige wijze, dat belanghebbende en belangstellende
burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige
tijdstippen, dat deze hun inzichten in de loop van het
bestuursproces tijdig ter kennis van het overheids
orgaan kunnen brengen.
De uitwerking van de wetsartikelen omschrijft nader
wat informatie is (gegevens, neergelegd in documen-
ten) en hoe deze aktief in de openbaarheid te brengen.
Verder Staat er dat brochures, folders en ander voor
beeldmateriaal begrijpelijk gesteld moeten zijn, ob-
jectief van inhoud moeten zijn en zoveel als mogelijk
gericht op doelgroepen. Onzekere, nog in bewerking
zijnde gegevens dienen als zodanig in het materiaal te
zijn opgenomen. Voor de lezer mag dan geen twijfel
meer bestaan dat in zo'n geval het weergegevene niet
KT 1984. X. 4
61