modes: de op de kaart getoonde regionale indeling
fungeert slechts als achtergrond voor een spreidings-
kartogram, de elementen brengen geen eigenschap
van het gebied, waarin ze liggen, tot uitdrukking.
Het choropletenkartogram produceert men in de mode
van de overeenkomstige naam. De arcering van een
gebied wordt bepaald door de waarde van de relevante
variabele.
De resterende modes, van SQUARE tot CUMBAR,
zijn allemaal figuratief. Dat wil zeggen, dat in het
middelpunt van elk gebied een figuur wordt afgebeeld,
bijvoorbeeld een cirkel, een taartdiagram of een
staafdiagram.
Door het bekijken van de afbeeldingen kan men een
duidelijk beeld krijgen van enkele modes.
Een globale beschrijving van de
werkwijze van GEKAART
Voor het ogenblik zullen de modes BASEMAP en
SCATTER buiten beschouwing blijven. In alle overige
modes heeft GEKAART zowel kartografische als sta
tistische invoer nodig. De brug tussen beide soorten
invoer wordt gevormd door het gebiedsnummer. Het
kartografisch bestand geeft voor elk gebied
- het nummer,
- de naam,
- de koördinaten van het middelpunt en
- de koördinaten van de punten op de omtrek.
De statistische invoer geeft voor elk gebied
- het nummer en
- de statistische gegevens.
Op het statistisch bestand kan meer informatie staan
dan nodig is voor een bepaald diagram. Met behulp van
het FORMAT-commando kan men de benodigde gege
vens inlezen en de overbodige overslaan.
De werking van GEKAART is schematisch weergege-
ven in figuur 1. De job wordt in batch-vorm naar de
Computer gezonden (meestal via een terminal). Het
GEKAART-programma vervaardigt op basis van de
kartografische en de statistische invoer twee soorten
uitvoer. De plotfile is uiteraard het belangrijkste: als
men dit bestand naar de plotter zendt, resulteert het
in het afdrukken van het gewenste kartogram. Men kan
het ook gebruiken om van achter een grafische termi
nal het resultaat te previewen. De printuitvoer geeft
een rapportage van de verwerking van de commando's,
de statistische en de kartografische invoer alsmede
foutmeldingen.
De werking van het GEKAART-programma wordt be-
stuurd door een reeks commando's. Het MODE-com-
mando is hiervan het eerste en belangrijkste: het be-
paalt welk diagram gemaakt gaat worden. De overige
commando's zijn er in meer of mindere mate het ge-
volg van. De opdracht FINISH beeindigt een reeks
commando's en impliceert dat geen verdere opdrach-
ten volgen. Het alternatief is CONTINUE. Dit com-
mando meldt de Computer, dat het een kartogram
dient te maken op basis van de gegeven opdrachten en
dat verdere instructies volgen bestemd voor een twee-
de kartogram. Op deze wijze is het mogelijk om een
groot aantal kartogrammen te vervaardigen in een
enkele batchjob. Deze mogelijkheid betekent een grote
mate van efficiency bij het werk. In de volgende para-
gebiedsselectie
editor of computerprogramma
datamanipulatie
SPSS of ander statistisch pakket
of computerprogramma
grafische terminal J
primaire STATISTISCHE INVOER
pnmaire KARTOGRAFISCHE INVOER
secundaire KARTOGRAFISCHE INVOER
PLOTFILE: kartogram
PRINTFILE: boodschappen, fouten, etc.
secundaire STATISTISCHE INVOER
MODE: keuze van kartogram
andere commando's: specificatie van plotafmeting,
labelsarceringen, aantal variabelen/klassen
GEKAART
PLOTTER DROP
Figuur 1. De werking van GEKAART.
26
KT 1985. XI. 1