1 2 3 5 6 7 graaf volgt een meer gedetailleerde bespreking van de GEKAART-commando's. In figuur 1 wordt de invoer onderscheiden in primaire en sekundaire invoer. Het enige verschil tussen beide types is, dat de sekundaire invoer uit de primaire invoer gemaakt wordt. Met behulp van een statistisch pakket als SPSS of een ander programma kan men additionele variabelen berekenen en vervolgens de oude en de nieuwe data samen op een sekundair sta tistisch bestand wegschrijven. Het is ook mogelijk om gebieden te selekteren uit de primaire kartografische en statistische bestanden. Hoewel het een wat moeilijker operatie is, is het ook mogelijk om gebieden samen te voegen tot grotere eenheden. Het is duidelijk, dat men in de mode BASEMAP geen statistische invoer nodig heeft. De statistische invoer voor de mode SCATTER is van een andere aard dan die voor de overige modes. In deze mode dient de gebiedsindeling uitsluitend als achtergrond bij de lokatie van de geplotte dementen. De statistische invoer voor een element bestaat uit: - de koördinaten van zijn lokatie en - de kode van het symbool dat het weergeeft. GEKAART: blokken en commando's De GEKAART-commando's zijn in het Schema in figuur 2 weergegeven. In de gekozen mode zijn lang niet alle commando's van toepassing en bovendien kunnen commando's achterwege blijven als hun de- fault-waarde voldoet. In een reeks commando's vol- gend op een CONTINUE-opdracht kan men alle eer- der gegeven commando's met uitzondering van de MODE-opdracht weglaten als de specifikatie ongewij- zigd blijft. De GEKAART-commando's zijn in zeven blokken verdeeld. De volgorde van deze blokken is van belang: de commando's moeten de volgorde van de blokken aanhouden. Uitzonderingen daargelaten doet binnen een blok de volgorde van de commando's er niet toe. De uitzonderingen op deze regel vindt men in de blok ken D, E en F. NUMCLASS, NUMVAR, NUMSYM specificeren getallen, die nodig zijn in achtereenvol- gens de opdrachten CLIMITS en SHADES/CLABELS, VARLABELS en SYMLABELS. Zij dienen er dus aan vooraf te gaan. Het commando STEP heeft alleen zin, als de opdracht GRID is gegeven. De blokken en de commando's erin hebben ruwweg de volgende funktie: Blok A. Een enkel commando: de MODE. Blok B. Met uitzondering van de speciale commando's is dit blok geheel gewijd aan de kartografi sche invoer en het plotten van de kaart. Blok C. Deze commando's specificeren de algemene labels, die in elke mode, afgezien van BASEMAP, voorkomen. Blok D. Dit is het belangrijkste blok na A. De com mando's zijn van toepassing in de mode CHOROPLEET en de figuratieve modes. Men specificeert er bijvoorbeeld het aantal klassen in een klassifikatie en de klasse grenzen mee, het aantal variabelen, hun arcering en hun label enz. Door van boven naar beneden dit blok te doorlopen vindt men alle commando's, die een rol speien in een bepaalde mode. Blok E. Deze commando's dienen om enkele speciale opties op de basiskaart te realiseren, zoals het niet plotten van de gebiedsmiddelpunten en het wel plotten van een vierkantennet mo gelijk te maken. Blok F. Dit blok speelt alleen een rol in de mode SCATTER. Blok H. De twee commando's in dit blok zijn FINISH en CONTINUE. Het arceren van gebieden of (gedeelten van) figuren is een belangrijke funktie van GEKAART. Het program ma kent zeven standaardarceringen. Deze arceringen worden geselekteerd met behulp van een kodegetal in het bereik 1-7 (figuur 3). LiJ Q II CE 4 I U~) Figuur 3. Standaardarceringen. De doorsneegebruiker beperkt zieh tot deze arcerin gen. Het DENSITY-commando maakt het mogelijk de af- standen tussen alle arceerlijnen met een vaste faktor te verhogen of Verlagen. De meer eisende gebruiker kan de arceringen herde finieren en hun aantal zelfs uitbreiden tot tien met behulp van speciale commando's uit blok B. Dit zijn: NUMSHADES, NUMLINES, DISTANCES en ANGLES. Deze specificeren achtereenvolgens het aan tal arceringen, het aantal verschallende richtingen in een arcering (een of twee), de afstanden tussen de arceerlijnen en de hoeken, die de arceerlijnen maken met de positieve X-as. Een blik op de voorbeelden uit de volgende paragraaf kan verhelderend werken. Men ziet, dat de meeste commando's op een enkele regel staan. In enkele ge- vallen is een regel te kort en wordt het commando op de volgende regel(s) vervolgd. Het merendeel van de commando's bestaat uit twee delen: een instruktie- deel en een specifikatie-deel. Beide zijn gescheiden door een =-teken. Het =-teken is niet verplicht, een of meer spaties mag ook, maar werkt wel verhelde rend. Deze opzet is analoog aan die in SPSS, versie X. Het instruktie-deel mag op de tweede en volgende re gel s van een commando vervangen worden door een =-teken. Dit teken fungeert dan als een soort aan- halingsteken. 28 KT 1985. XI. 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 30