Hoofdstuk 3 Wiskundige kartografie
23.2(1) (kaart)specifikaties Richtlijnen voor de kompilatie,
vormgeving en produktie van een kaart of kaartserie.
Specifikaties omvatten kartografische voorschriften
(23.2) en produktievoorschriften (23.6).
Opm: Deze term wordt vaak gebruikt voor de
gedrukte handleidingen ten behoeve van (inter
nationale kaartseries.
23.3 modelblad Kaartblad dat in overeenstemming met
de specificaties (23.2(1is gemaakt en daaraan als
bijlage is toegevoegd. Het dient als voorbeeld voor
de vervaardiging van de andere bladen uit de
betreffende kaartserie.
23.3a standaardkader Tekeningdrager (61.2) met een af-
beelding van bepaalde vaste bestanddelen van een
kaartblad (kader, randgegevens), bestemd als basis
of onderlegger voor het monteren van wisselend
kaderschrift en randschrift.
23.3b moederkader Diapositief of negatief van het kader
en de vaste randgegevens, dat bij de reproduktie
wordt meegekopieerd of gekombineerd in het be
treffende eindorigineel (672.9).
23.4 modelblad voor kader en rand Modelblad (23.3) dat
als voorbeeld dient voor de vormgeving en uitvoe-
ring van het kader en de rand.
Opm: Een dergelijk modelblad is meestal als bijlage
toegevoegd aan de specifikaties (23.2(1)).
23.4a legendablad Overzichtsblad waarop de volledige
legenda van een kaartserie Staat afgebeeld, soms
voorzien van enige toelichtingen.
Opm: Een legendablad is bestemd voor de kaart-
gebruiker. Soms heeft men een legendablad voor
zien van een opdruk met aanwijzingen voor de maat-
voering van de afgebeelde kaarttekens. Het resultaat
is dan een tekensleutel (23.1a).
23.5 schriftsleutel Overzicht van de schriftsoorten en
lettergroottes die voor een bepaalde kaart of kaart
serie worden toegepast.
Syn: schriftvoorbeeld.
23.6 produktievoorschriften Richtlijnen voor de kaart-
produktie, meestal in de vorm van een (1produktie-
schema waarin alle technische handelingen van
ontwerp tot druk in de gewenste volgorde zijn weer-
gegeven.
31.1 graadnetberekening Berekening van de kaartkoördi-
naten (321.19a) van de graadnetkruisjes (322.10)
gebruikmakend van de wiskundige eigenschappen
van de kaartprojektie (31.22).
31.2 projektie (a) Afbeelding van een voorwerp op een
projektievlak (31.6) door middel van een meetkun-
dige konstruktie.
Syn: meetkundige projektie.
(b) Verkorte vorm van de term kaartprojektie (31.22).
31.3 centrale projektie Projektie (31.2) waarbij de verbin-
dingslijnen tussen de voorwerpspunten en de cor-
responderende beeldpunten door eön punt, het
projektiecentrum, gaan.
Opm: Een luchtopname is een voorbeeld van een
centrale projektie.
31.4 parallelprojektie Projektie (31.2) waarbij de verbin-
dingslijnen tussen de voorwerpspunten en de cor-
responderende beeldpunten alle evenwijdig zijn.
Syn: orthogonale projektie.
31.5 ontwikkelen Het uitspreiden van het hulpprojektie-
vlak (31.9), waarop het graadnet (322.2) is afgebeeld,
in het platte vlak.
Opm: Het hulpprojektievlak kan een kegelmantel of
een cilindermantel zijn.
Syn: uitslaan.
31.5a (referentie-)ellipsoi'de Een voor de gehele aarde of
een deel daarvan in afmetingen en ligging gedefi-
nieerde ellipso'fde waarop de berekening van geode-
tische koördinaten (31.19) is gebaseerd.
31.5b hulpbol Hulpoppervlak gebruikt om de berekening
van kaartprojekties van de ellipsoide naar het platte
vlak te vergemakkelijken.
31.6 projektievlak Plat vlak waarop het aardoppervlak
door middel van een kaartprojektie (31.22) wordt
afgebeeld.
Syn: afbeeldingsvlak; kaartvlak.
31.7 standaardlijn Raaklijn of snijlijn van het projektie
vlak (31.6) of hulpprojektievlak (31.9) met het aard
oppervlak.
Opm: Een bijzondere vorm van een raaklijn is een
(1) raakparallel of (2) raakmeridiaan. Een bijzondere
vorm van een snijlijn is een (3) snijparallel.
31.8 centraal punt van de projektie Het punt op het aard
oppervlak dat als uitgangspunt wordt gebruikt voor
de berekening van de kaartprojektie.
Syn: hoofdpunt van de projektie.
31.9 hulpprojektievlak De (1kegelmantel of (2) cilinder
mantel waarop de aarde wordt afgebeeld, alvorens
dit vlak te ontwikkelen (31.5) tot het projektievlak
(31.6).
Syn: hulpafbeeldingsvlak.
31.10 geografische koördinaten Waarden die de positie
van een punt op het aardoppervlak ten opzichte van
de nulmeridiaan (31.1 7) en de evenaar (31.13) een-
duidig vastleggen.
Opm: Deze waarden noemt men resp. de geogra
fische lengte (31.12) en de geografische breedte
(31.11).
8
NVK 1985