keurige rechte snijlijnen in de overläppende delen of
snijlijnen längs opvallende contrasterende elementen
in het terrein. Met de laatste methode en het retou-
cheren van de snijlijnen wordt een betere totaalindruk
verkregen. Het gevaar bestaat echter dat er dan geo-
morfologische interpretatiefouten gemaakt worden,
met name wanneer er verschillen bestaan in de be-
lichting. In figuur 4 zijn beide methoden toegepast.
Een zinvolle weergave van hoogte- en dieptelijnen in
samenhang met de inhoud van het fotobeeld vereist
een juiste keuze van de interval. De hoger gelegen
waddengebieden vertonen slechts geringe hellingen
(41%)', längs en in de geulen en het vaarwater zijn
echter hellingen van meer dan 10% mogelijk. Op
grond van onderzoek blijkt een interval van ongeveer
3 maal de standaardafwijking (gemiddelde fout) met
betrekking tot de nauwkeurigheid van de hoogtebepaling
geschikt. Met de toegevoegde informatie van het foto
beeld lijkt echter een verdubbeling van de interval ook
zeer wel te verdedigen, ondanks de in vergelijking
met de traditionele lijnenkaarten aanzienlijke reductie
van de geometrische informatie. Voor de fotokaarten
van het waddengebied op schaal 1:25. 000 is de interval
daarom in de droogvallende, vlakke gebieden 0,5 me-
ter (met hulplijnen op 0, 25 meter) en in de lager ge
legen en steilere gebieden 1,0 meter.
Een hoogtelijnenbeeld moet het terreinoppervlak meet-
kundig nauwkeurig en geomorfologisch juist weergeven.
De met behulp van de Computer uit de waterlijnen af-
geleide hoogtelijnen voldoen in hoge mate aan deze
eisen (Sonderforschungsbereich 149, 1984). Kennis
over de geomorfologische structuur van de voortdu-
Figuur 4.
Plate
4 Ausschnitt aus Luftbtidkart« des WaMs 25000. Norde?
Freigegeben Luttamt Hamburg Nr 859-'80.
42
KT 1985. XI. 2