rend met water bedekte gebieden is niet aanwezig. Ook de peilingsgegevens zijn door een groot aantal negatieve factoren minder nauwkeurig dan de infor- matie die verkregen werd via waterlijnen. Zoals figuur 3 tracht te verduidelijken zijn passingsproble- men in de overgangsgebieden daarom niet te vermij- den. Een andere oorzaak van dit feit is dat bij de toe- passing van verschallende opnamemethoden er ook vaak verschillen zijn in tijdstip van opname; in de tussentijd kunnen aanzienlijke veranderingen van de wadden hebben opgetreden. Bij de passing hebben uit de waterlijnen afgeleide hoogtelijnen altijd een hogere prioriteit. In vergelijking met de totstandkoming van lijnen en schrift in de traditionele kaarten van de wadden (lij- nenkaarten) is de samenvoeging van lijnen, schrift en fotobeeld zeker meer problematisch. Aangezien het fotobeeld de terreinvormen eenduidig weergeeft, moet de inpassing van de lijnen in ieder geval aan de hand van de beeldmontage plaatsvinden. Pasproble men doen zieh vooral voor bij het geulenstelsel. De oorzaken daarvoor zijn onder meer de generalisatie bij de digitalisering van de waterlijnen of restfouten bij de automatische ontschranking. Voor de eigenlijke vormgeving van isolijnen en schrift zijn verschillende oplossingen denkbaar, die ook van de schaal van de kaart afhangen. Vanwege de grote verschillen in grijswaarde, met name tussen het droge wad en het water, zijn in omvangrijke on- derzoekingen talrijke vormgevingsVarianten voor schrift en lijnen uitgeprobeerd (Hake e. a. 1982). Voor de fotokaart 1:25. 000 blijken de volgende speci- ficaties het meest bruikbaar (zie figuur 4): Isolijnen: - 0,10 mm dikte - zwart ('positief') op de wadden - wit ('negatief') in het water - volle lijnen (hulplijnen gestreept) Schrift: - zwart op de wadden - wit in het water (Re-)produktie Bij de produktie kunnen de volgende 4 onderdelen worden onder scheiden: 1. Bewerking van de luchtfoto's; 2. Bewerking van de kartografische bestanddelen; 3. Samenvoeging van fotobeeld en kartografische bestanddelen; 4. Reproduktie. Figuur 5 toont het verloop van de produktie. Het re- produktie-origineel ontstaat door toepassing van foto mechanische processen. 1. Bewerking van de luchtfoto's. De vereiste bewerkingen van het negatieve origineel van de luchtopname bij laagwater tot een geschikte foto-ondergrond voor de kaart worden hier aangeduid met het begrip beeldverwerking. Het origineel wordt bewerkt met het oog op de volgende aspecten: - geometrie (ontschranking); - leesbaarheid van de beeldinhoud (correctie van grijswaarden); - reprodueeerbaarheid (noodzakelijke voorbewerkin- gen voor druk en lichtdruk). De geometrische beeldverwerking vindt plaats mid- dels de klassieke fotogrammetrische ontschranking op basis van tenminste 4 in de foto herkenbare paspunten (hoogwatervrij). Een differentiele ontschranking (or- thofotoprojectie) is niet nodig vanwege de geringe hoogteverschillen in het weergegeven gebied op de gebruikte kaartschaal. De bewerking van de beeldstructuur - opgebouwd uit ver schillende grijswaarden- is van bijzondere bete- kenis. Deze beeldstructuur is afhankelijk van meer- dere factoren, zoals bijvoorbeeld de lichtinval, re- flectie-eigenschappen van objecten en atmosferisch strooilicht. De originele luchtfoto's hebben met name door strooilichteffecten bij grotere vlieghoogten (bij de waterlijnenmethode is de vlieghoogte 3000 m) slechts een laag contrast. De densiteit D (transmis- siedensiteit bij films, reflectiedensiteit bij opzicht- originelen) is de logaritme van de opaciteit 0, dat wil zeggen: D log 0 waarbij 0 (1) opvallend licht doorgelaten licht $t (ti ansparant) ofwel 0 "Pvallend licht gereflecteerd licht (opzicht) Gemiddelde reflectiewaarden van luchtopname-objec- ten bij loodrecht invallend licht (Schwidefsky en Ackermann, 1976) komen in densiteitswaarden over- een met Dmax - Dmin 1,5. De werkelijke densiteits- omvang van de originele negatieven bedroeg daarente- gen slechts 0,7 tot 1,0, zodat een algehele contrast- verhoging tot een betere leesbaarheid van het foto beeld kan leiden. Een hoger beeldcontrast kan al ver kregen worden met steiler opnamemateriaal (gradatie van luchtfotofilmemulsie tot y=2,4, tegen ongeveer Y 0,8 normaal), absorptiefilters (geel of oranje) of infrarood-film. Een verdere contrastverhoging wordt bij de vervaardiging van de fotokaart bereikt met films of fotopapier met een steile gradatie of met ma- teriaal met een variabele gradatie (contraststuring door kleurenfiltering). Hiervoor is reeds gewezen op de keuzemogelijkheden met betrekking tot de snijlijnen bij de montage van het luchtfotomozaiek. Bij de technische realisering is af- geweken van de gebruikelijke werkwijze (lijmen van het dünne fotopapier op een maatvaste ondergrond). Aangezien het niet maatvaste fotopapier bij de verwer- king kan leiden tot onnauwkeurigheden in de topogra- fie, waardoor het inpassen van het lijnenbeeld in de foto zeer veel tijd kan gaan kosten, werd bij de mon tage uitgegaan van positieve echte halftoon-films. Daarvan werd daarna een tussennegatief gemaakt. Vervolgens vond een kontaktopname plaats op fotopa pier met een kunststoflaag om enerzijds tot de gewen- ste contrastverhoging te komen en anderzijds de nood zakelijke retouche (mozai'eknaden) te verrichten. Het laatste gedeelte van de bewerking van de lucht foto's is het oprasteren van het geretoucheerde (echte halftoon) fotomozai'ek. Daarbij kan de juiste weergave van de grijswaarden densitometrisch worden gecontro- leerd. In plaats van de densiteit D op een punt van de echte halftoon wordt bij rasteropnamen de integrale densiteit van een klein, maar significant gebiedje be- paald. Daaruit kan men als volgt de grijswaarde (of toonwaarde) TW afleiden in procenten: KT 1985. XI. 2 43

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 53