gever, leverde niets op. In een nummer van Tijd
verscheen in februari 1966 nogmaals een artikel om
de aandacht van de politici te vestigen op het belang
van snel inzicht in ruimtelijke informatie. Het grote
struikelblok was en bleef het zeer eenvoudige feit,
dat men het idee wel duidelijk kon maken, maar dat
het onmogelijk was om op eigen middelen een proef
te financieren om aan te tonen dat computerkartogra-
fie gewoon uitvoerbaar was. Nog lastiger was het dat
men helemaal niet kon inschatten wat de produktie
van ddn of meer kaarten, of van een atlas zou kosten.
Overigens, hoe zat het met de beschikbare gegevens?
Het opereren binnen een zakelijk bureau maakte voor-
al de laatste aspecten tot niet te overkomen hinder-
nissen.
De overgang van de ontwerper van het idee naar het
Interfacultair Instituut voor de Stedebouw en de Ruim
telijke Ordening van de Katholieke Universiteit te
Leuven (I. I. S. R. O.waar de nodige infrastructuur
aanwezig en beschikbaar was, is de ene pijler gewor
den van de ontwikkeling. De andere was de wens om
een scriptie te maken en hierbij een multivariate
techniek te gebruiken om de verstedelijking in Viaan
deren in 1961 te meten. Dit was een moeilijke opgave,
waarbij de combinatie van een factoranalyse op een
niet zo beperkte ruimtelijke databank samen met het
gebruik van computerkartografie de enige uitweg was
om binnen een redelijke termijn af te studeren.
De databank bestond niet. De telling was op diverse
onderling niet uitwisselbare toestellen bij het Natio
naal Instituut voor de Statistiek (N. I. S.te Brüssel
uitgevoerd en de enige Output bestond uit lange lijsten,
die slechts in een beperkt aantal exemplaren beston-
den. Eventueel kon men via fotocopie gegevens krij-
gen. Zo niet werd het gewoon geduldig overschrijven
van cijfers. Uiteindelijk werd de dienst van de Natio
nale Survey ertoe overgehaald een compromis te
sluiten. Er werd een miniem bedrag ter beschikking
gesteld om 98 variabelen, vooral van de Volkstelling
1961 en ook van enkele andere tellingen voor de toen
bijna 2633 Belgische gemeenten op ponskaart vast te
leggen en na te kijken of de ponsingen wel correct
waren. De hoeveelheid ponskaarten die bij de toen-
malige operatie te pas kwam, is voor de computer-
kartograaf van vandaag nauwelijks voorstelbaar. De
geponste en nageponste gegevens zouden tegelijk die
nen voor het onderzoek, met name de scriptie, naar
aanleiding waarvan zou moeten blijken, of automatisch
karteren mogelijk was, en vooral wat het kostte. Deze
laatste afspraak stond veiligheidshalve niet met zoveel
woorden in de overeenkomst, maar de mondelinge
toezegging was aanwezig, dat men gezamenlijk zou
verder gaan op die lijn als het experiment zou slagen
en de prijs binnen redelijke perken bleef.
Op de eerste 28 geregistreerde variabelen werd de
allereerste geslaagde combinatie factorenanalyse
computerkartografie omstreeks juni 1968 met succes
uitgeprobeerd. In het novembernummer van Acade-
mische Tijdingen, het Leuvense universitaire nieuws-
blad, en in het Tijdschrift van de Belgische Vereni-
ging voor Aardrijkskundige Studies verscheen een
toch wel enthousiaste mededeling over deze eerste-
ling (4). Die kaart was eigenlijk geboren uit een ge-
brek aan middelen. In 1966 reeds had ons de informa
tie bereikt dat het Laboratory for Computer Graphics'
van Harvard het karteerpakket SYMAP op de markt
had gebracht. Maar de gevraagde 20. 000 dollar lagen
ver boven de grens van de beschikbare middelen en
vooral ook boven de grens van het vertrouwen van de
toenmalige hooggeleerden, die de middelen beheerden.
Zoals veel van hun collega's hebben ze er wel erg
lang over gedaan om het belang van deze nochtans
duidelijke ontwikkeling in te zien.
Het welslagen van het gebeuren is in de eerste plaats
te danken aan het Leuvense Rekencentrumen prof
H. Flor in -een in Leuven aktieve Nederlander, direc-
teur en stichter van dit centrum - die meteen zijn
steun aan het experiment verleende en twee van zijn
medewerkers op het project inzette. Met R. Peeters
en A. Miseur werd op de IBM 360 het MAP-1 program -
ma uitgewerkt in FORTRAN IV, waarbij de toen be
schikbare 256K geheugen, de schijf met het 'operating
System' (DOS) en alle vijf beschikbare magneetban-
denkasten dienden te worden ingezet. De eerste pro-
gramma's lieten in het centrale geheugen amper enige
ruimte over en eisten 28 minuten per kaart. Kortom,
het maken van een atlas zou het rekencentrum nogal
fors monopoliseren. Dit was in hoofdzaak veroorzaakt
door het feit, dat de kartering werd voorafgegaan
door een uitvoerige statistische analyse, die als in
gang moest dienen om een kaart te produceren met
klassen op basis zowel van standaardafwijkingen als
Figuur 1. Reproduktie van de eerste proef-computerkaart van Viaanderen, dd. juni 1968.
48
KT 1985. XI. 2