Legende Aantal standaardafwijkingen t.o.v. het rekenkundig gemiddelde
1. minder dan - 1.5 st
2. - 1.5 St tot -0.5 st
3. -0.5 st tot -0.0 st
4. vBB. -0.0 st tot +0.5 st
5. SEE +0.5 st tot+1.5 st
6. +1.5 st tot+2.5 st
7. - Imecr dan +2.5 st
Figuur 2. Computerkartografie van de verstedelijking van Viaanderen, dd. 1968 en heruitgegeven in 1973.
In deze kaart is het MAP-1 programma gecombineerd met de toepassing van een factorenontleding.
van kwantielen. Dit laatste was in het programma ge
bracht omwille van de vrij hoge kansen op zeer sche-
ve verdelingen. Het maken van deze kwantielenkaart
vergde een sortering, en het was die nog redelijk
primitieve sorteertechniek, die de Computer te lang
aan de praat hield. J. Grobben schreef toen een 'as-
sembler'-subroutine, waarmee de rekentijd tot vier
minuten werd herleid. Voor een Computer met niet-
virtueel geheugen toch nog een forse klus.
Later bleek dat het een voordeel was dat de nodige
gelden om het Amerikaanse programma te kopen niet
beschikbaar waren geweest. In het eigen programma
kon men naar hartelust sleutelen. Het waren gewoon
onze eigen programma's en bovendien wisten we hoe
een dergelijk programma precies ineen stak. Dit be-
ginsel is ook vandaag nog overeind gehouden.
Op 11 juni 1969, bijna zes jaar nadat met veel over-
tuiging beweerd was dat computerkartografie kon,
werd ze in de scriptie op volle kracht getoond. De
scriptie werd verdedigd voor een jury, die bij de
goedkeuring van het onderwerp eerder in termen van
jaren dan maanden had gerekend. Tien weken na het
uittesten van de factorenanalyse op de volledig nage-
checkte databank en na het afwerken van de vele kaar-
ten met factorscores, lag de bijna driehonderd pagi-
na's teilende scriptie ter tafel. Na veel perikelen om
aan middelen te komen, en finaal dankzij de Universi
taire Stichting gaf de Standaard Wetenschappelijke
Uitgeverij de tekst in 1973 uit als boek (5). Opvallend
detail: de meeste exemplaren bleken in Nederland te
zijn verkocht. Ook de franstalige zusterinstellingen
toonden ruime belangstelling. De Vlaamse geografen-
en planologenwereld reageerde eerder onverschillig
en dit in schril contrast met de sociologen en demo-
grafen.
Dat het combineren van (zelfs voor die tijd) complexe
statistische analyses, zoals factoranalyses, met com
puterkartografie een vrij degelijke optie was geweest
bleek al tijdens de eerste succesvolle experimenten,
toen een team van de griekse planoloog Doxiades
medio 1968 een artikel publiceerde, waarin een ver-
gelijkbare techniek, maar gebruik makend van
SYMAP, werd toegepast op een verstedelijkingsanaly-
se van de Streek rond de Grote Meren met Chicago
als centraal studieobject (6). In 1969 vroeg de redac-
tie van STERO, een door het Ministerie voor Openba-
re Werken gesteunde publicatie, om een speciaal num-
mer te mögen uitgeven over het (mogelijk) gebruik
van Computers in de ruimtelijke planning. In 1970
vroeg IBM-Belgig via het rekencentrum van de Katho-
lieke Universiteit Nijmegen een artikel in beide lands-
talen over onder meer het gebruik van computerkar
tografie (7). Een uitnodiging voor een lezing bij het
'Centre de Recherches Urbaines' te Parijs en een ar
tikel in het Britse 'Environment and Planning' (8)
zorgden dat jaar voor een verdere doorbraak van de
Leuvense computerkartografie, ondanks de voorlopige
beperkingen inzake apparatuur en de uitsluitend op de
regeldrukker afgestemde en nog vrij moeilijk aan te
sturen Software (9). De beslissende stoot voor de ver
dere ontwikkeling zou echter worden gedragen door
een produktieprobleem bij de dienst van de Nationale
Survey.
Richtingbepalend voor de latere ontwikkeling van de
Leuvense en Nijmeegse lijn is dat het accent niet zo-
zeer op de geraffineerde karteertechniek, maar op de
KT 1985. XI. 2
49