ruimtelijke analyse lag. Het karteren was een tussen- tijds gebeuren, dat nauwelijks een eigen bestaan leid- de. Aparte variabelen werden gekarteerd, maar al- leen als ze duidelijk bijdroegen tot betere inzichten in een complex probleem, zoals de verstedelijking. Brachten ze vanuit de statistische analyse geen nieuwe informatie, dan hadden ze in de eerste plaats heel even een verificatiefunctie. Kaarten die niets bij brachten werden opzijgeschoven en weggegooid. Deze werkwijze heeft vanaf de startperiode geleid tot een duidelijke en bewuste vorm van 'wegwerpkartografie', die op geen enkel moment de kartografie om de esthe- tiek nastreefde. Ook werd zorgvuldig afgewogen, wel ke aspecten meer programmeerwerk dan toegevoegde informatie met zieh meebrachten. Deze gedachten- gang is overigens ook weer te vinden in het 'Labora- tory for Computer Graphics' te Harvard, dat later aan die benaming 'and Spatial Analysis' zal toevoegen. Als de kaart voldoende duidelijk de bedoelde informa tie overbrengt naar de onderzoeker c. q. collega en vakman, is het hoofddoel bereikt. Uiteraard voldoet die kaart aan een aantal spelregels, maar de kaart als subtiel en artistiek communicatiemiddel zal slechts aandacht krijgen, nadat de Nationale Survey het onderzoek gaat steunen, met het oog op de atlas- vorming. De Nationale Survey Na de tweede wereldoorlog was het duidelijk, vooral na de vooroorlogse aktiviteiten van prof. R. Verwilgen en zijn teamgenoten, dat het ruimtelijk plannen op een wetenschappelijke analyse van geregistreerde feiten, ontwikkelingen en prognoses moest berusten. De op- richting in 1947 van een dienst van de Nationale Sur vey onder leiding van de Luikse geograaf prof. dr. O. Tulippe had als belangrijke opdracht alle elemen- ten in kaart te brengen, die in feite hadden moeten kunnen leiden tot de uitwerking van een nationaal plan, of iets wat daarop zou lijken. Een werkschema zou in de eerste plaats gestalte geven aan een losbladige at- las, met meestal nationale kaarten op schaal 1:1. 000. 000. De directe medewerker en latere opvol- ger was drs. V. Lambert. Voor het overige bestond de dienst uit twee tekenaars, die bovendien het meren- deel van het onderzoekswerk dienden te verrichten. Wanneer duidelijk was welke kaart men ging maken begon voor hen het eigenlijke monnikenwerk. Het zal een overbodige informatie zijn om aan de 'kartograaf van gisteren' te verteilen dat de produktie van <§dn enkele kaart deze beide heren enige tijd, zo gemiddeld ongeveer drie weken tot een maand bezig hield. Achteraf bekeken mag het als een demonstratie van hun werklust blijken, dat het de Nationale Survey desondanks lukte, om met de regelmaat van de klok series kaarten aan de vaste afnemers van het werk toe te sturen, en ook die secretariaatsklus deden ze nog zelf. Zoals vaker voorkomt, is toen de grote doorstoot hoofdzakelijk gegeven door het opkomen van 66n be langrijke persoonlijkheid aan de spits van een admi- nistratie. Omstreeks het einde van de zestiger jaren werd een Inspecteur-Generaal toegevoegd aan het Algemeen Beleid van de Ruimtelijke Ordening. F. Lemoine bezette deze belangrijke post. Het was een man met visie, initiatief en ambitie, die in de kortste keren, ook dankzij zijn diverse kontakten in Europa, de politieke en wetenschappelijke waarde van het beschikbaar produkt correct inschatte. Na een eer- der toevallige ontmoeting en in een voor de administra- tie onwaarschijnlijk körte tijd kwam er meteen een onder zoeksopdracht. Dat de Nationale Survey een potentible afnemer zou worden van met een Computer voorbereide kaarten was duidelijk, maar niettemin zou het de nodige admi- nistratieve voeten in de ministeriSle aarde hebben, v<5<5r het zover was. De opdracht om een bescheiden databank te maken en het feit dat het Ministerie een Dienst voor Informatieverwerking in het leven riep, wees toch al op enige kentering. Toch was het bereik- te resultaat nog niet van dien aard, dat men meteen op een vorm van automatische kartografie zou over- stappen. Er bleven uiteraard nog wel enige twijfels, vooral bij de traditionele tekenaars, die de wens for- muleerden eventueel ook met hun eigen werkwijze verder te kunnen gaan, als de computerkaart hen te zwak uitviel. De Computer zou dan alleen maar voor- bereidend werk verrichten. Veiligheidshalve bestond de eerste stap van de op dracht er bijgevolg in om lijsten te maken die, als men er op een vooraf aangegeven wijze een transpa- rant met gemeentegrenzen overheen zou leggen, met een de uit te voeren kleurselecties of te tekenen cir- kelgrootte zouden aangeven. Op de coördinaten van elke gemeente werden dus codes gedrukt, nadat het statistisch rekenwerk was uitgevoerd. De beide teke naars konden nu met veel tijdwinst en vooral met nieuwe moed aan de slag, te meer omdat de volgende algemene telling stilaan in de nabijheid kwam. Stel dat de computeratlas niet zou meevallen, dan lag het bekende alternatief, de klassieke kaart, nog steeds vlekkeloos open. Zowel de verstedelijking van Belgie als de computer- kartografie bleven in de opdracht toch nog steeds cen- traal staan. Maar de doelstellingen waren wel wat verschoven. Nu stond de kaart ook als communicatie- medium mede op de voorgrond. In april 1974 werd de eerste computeratlas van Belgiö gepubliceerd (10). Eenkleurig in bruin gedrukt, waren 56 variabelen vooraf vrij probleemloos cameraklaar gemaakt. Aan- vankelijk weigerde de Nationale Survey netjes te ver melden, wie de atlas had voorbereid. Ook de naam van de tekenaars was nooit genoemd. Ze hadden nog gelijk bovendien. Uiteindelijk werd een afspraak ge maakt dat men in het 'voorbericht', waarmee de franstalige broeders in feite het 'voorwoord' bedoel- den, de naam van de auteur zou vermelden bij de toe- lichting rond de statistische analyses (11). De eerste Belgische computeratlas kreeg ruime aan dacht. In het Kartografisch Tijdschrift verscheen een uitvoerige en bijzonder lovende bespreking geschre- ven door F. J. Ormeling, die blijkbaar informeel op de hoogte was van een aantal aktiviteiten en experimen- ten, die te Leuven waren ondernomen (12). Er was terecht de kritiek, dat deze vorm van thematische kartografie weinig geschikt was voor het weergeven van aantallen. De eerste experimenten om dit bekende euvel met nieuwe programmatuur te ondervangen, door het kar teren met behulp van de automatische tekentrommel, waren toen al geruime tijd geleden gestart. Met ing. A. de Munter van het Leuvense Rekencentrum werd in 50 KT 1985. XI. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 60