Figuur 1. Toegepaste meetkunde uit: Johannes Stöffler, Elucidatio fabricae ususque astrolabii. 1535. kundig denken te bevorderen en niet altijd om uitge- voerd te worden. Figuur 1 toont een dergelijk voor- beeld, dat bij nadere beschouwing niet uitgevoerd kan worden. Hier wordt aangegeven hoe uit de breedte van een put de diepte bepaald kan worden. De waar- nemer kijkt echter door de wanden heen; bovendien is het onmogelijk om de bodem van een put te zien, afgezien nog van de straalbuiging, die veroorzaakt wordt bij het scheef in het water kijken. Een ander probleem bij het bestuderen van die oude leerboeken is dat er nogal vreemd omgesprongen wordt met de benamingen van instrumenten; verder bestond er in het verleden geen terminologie voor de diverse meetmethoden. Nemen we als voorbeeld 'Van het gebruyck der Geo metrische instrumenten' van Johan Sems en Jan Pietsz Dou, Leiden 1600 (3) dan vinden we daarin: Het vijfde capittel Hoemen de landen sal opten kleynen voet stellen. Het achtste capittel. Hoemen de Caerten van Landt- 20 schappen sal maecken. Het negenste capittel. Hoemen een Stadt, Sterckte ofte Casteel sal inden gront legghen. Verwijzingen naar eerder beschreven meetmethoden geschieden als volgt: men sal naer leeringe des derthienden Capittels des eersten deels van onse Practijcke des landmetens (een ander boek van Sems en Dou) ondersoecken de grootheyt der hoecken. De hier genoemde boeken van Sems en Dou, versehe nen in 1600, zijn de eerste landmeetkundeboeken in de Nederlandse taal. Ons land is hierin aanmerkelijk la- ter dan onze buurlanden, die vele jaren eerder boeken in eigen taal hadden (4) Het is in dit verband wellicht zinvol er op te wijzen dat het bepaald onjuist is het in 1513 in Brüssel ver sehenen boek 'Die waerachtige Const der Geometrie' een landmeetkundeboek te noemen. Het is ons oudste meetkundeboek, waarvan de inhoud wel nuttig was voor een landmeter, maar waaruit het landmeten zeker niet geleerd kon worden. Bovendien wekt de schrijver of vertaler de indruk zelf geen landmeter te zijn (5). Enige basisbegrippen De geodesie is de wetenschap die zieh bezig houdt met de vormbepaling van de aarde en delen van het aard- oppervlak. De landmeetkunde is dat deel van de geodesie dat be- trekking heeft op de meetkundige beschrijving van stukken land, die voor wat betreft de situatiemeting (plattegrond) als vlak beschouwd kunnen worden. Dit is toelaatbaar voor gebieden tot ca. 50x50 km. Dit vlak zijn kan echter niet aangenomen worden bij de hoogtemeting; hier heeft de bolvorm van de aarde voortdurend invloed op de metingen. Wanneer een gebied wordt opgemeten, dan wordt door de landmeter een of andere meetkundige figuratie aan gebracht met behulp waarvan het gebied wordt opge meten; zo'n figuratie wordt meetkundige grondslag genoemd. In zo'n grondslag komen punten, lijnen en hoeken voor. Een punt is in de landmeetkunde een in het terrein aanwijsbaar objekt bij voorbeeld een torenspits of de kop van een houten piket. Een lijn is de verbinding tussen twee punten. Wordt in het terrein längs zo'n lijn gemeten dan spreekt men van een meetlijn, deze wordt in het terrein zichtbaar gemaakt met behulp van stokken. Deze werden vroe- ger palen of staken genoemd, tegenwoordig zijn dit de bekende rood-witte jalons. Het begrip hoek mag als algemeen bekend aangenomen worden, in de landmeetkunde kent men echter ook het begrip richting; dat is de hoek die een bepaalde lijn maakt met een aangenomen nulrichting. Deze nulrich- ting is bij voorbeeld bij het kompas het noorden en bij een hoekmeetinstrument de nul van de cirkelverdeling. Meet men in een punt P de richting naar twee punten A en B en trekken we de richting A van de richting B af, dan heeft men de hoek APB gemeten. Samenvattend kan men zeggen dat voor een richting ddn lijn in het terrein nodig is en voor een hoek twee lijnen. De grootte van een hoek wordt uitgedrukt in graden minuten en seconden waarbij een volle cirkel 360° is, 1 graad 60' en 1 minuut 60". De moderne landmeter gebruikt in plaats van dit sexagesimale systeem een deeimaal systeem, waarbij de volle cir- KT 1985. XI. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 22