Figuur IIa. Het driehoeksnet van Snellius. Uit: N. D. Haasbroek, Gemma Frlsius, Tycho Brahe and Snellius and their triangulations. Delft, 1968. de lengte van de zijde Den Haag-Leiden en vervolgens alle zijden van de driehoeken. Met deze gegevens was het mogelijk de afstand Alkmaar-Bergen op Zoom te bepalen en uit het gemeten lengte- en breedteverschil van deze twee punten werd de afstand van een breedte- graad berekend. Teleurstellend is nu, dat deze fundamenteel zo juiste methode geen weerklank heeft gevonden bij de Neder- landse landmeters. Kennelijk was de afstand tussen de geleer de, in het Latijn schrijvende Snellius en de 'gewone' geadmitteerde landmeter te groot. Men ken- de wel het resultaat van zijn meting: 28. 500 Rijnland- se roeden in een graad maar niet de methode. Mattheus van Nispen schrijft in zijn leerboek 'De Be- knopte Lant-Meet-Konst' bij het Tractaet van de Roeden en Landmaten (1669) Op wat wijse nu, den voorsz Heer Willebrordus Snellius heeft gevonden, dat yder graedt op den Aertkloot juyst 28500 Rijn- landtsche roeden bedraeght en is tot mijner kennisse niet gekomen. (13). De methode van Snellius vond wel toepassing in Frank- rijk en werd gedurende de Franse tijd vanuit dat land :n holt IOOO 0° 0 IOOO 2OO0 3000 mct*r* 1 Y11'1!1!!'1'1']11Li1r1111 200 IOC O 200 400 OOO BOG Rijnland«* ro«<j«n Figuur IIb. Het basisnet. tc is de door Snellius ge meten basis. Uit: Haasbroek, zie IIa. weer in Nederland gelntrodueeerd en toegepast door Krayenhoff in de periode 1802-1811 (figuur 12). Gedurende de 17e en 18e eeuw bleef men de methode van de voorwaartse snijding toepassen, af en toe ont- stond hierbij een 'pseudo-driehoeksnet'. Hierbij wer den vanuit twee punten andere punten bepaald, soms werden daarna dan een of meer van deze nieuwe punten gebruikt om weer andere in te meten (figuur 10a waar vanuit P en Q C is bepaald en vanuit P en C het punt D). Een dergelijke opbouw zal steeds grotere onnauw- keurigheden met zieh meebrengen. De enige manier die men in de handboeken aangaf om de afstand tussen twee torens te bepalen, was wederom de voorwaartse snijding. Als voorbeeld wordt weer verwezen naar figuur 10a. Stel dat A en B torens zijn en PQ de basis, dan is uit deze basis en de gemeten hoeken de afstand A B te berekenen. Prof. Koeman heeft onlangs in het tijdschrift Geodesia een dergelijke meting uit ca. 1670 beschreven (14). Hierbij lagen de kerktorens aan weerskanten van de basis (figuur 10c). In feite is er geen verschil met de andere manier, waarbij de punten A en B aan dezelfde kant lagen. Het tegengestelde van de voorwaartse snijding is de achterwaartse snijding (of insnijding). Hierbij wordt vanuit een onbekend punt gemeten naar drie of meer, in ligging bekende punten. Worden drie punten ge bruikt dan is er geen controle en blijft een fout in me ting of berekening onopgemerkt. Snellius heeft ook dit probleem voor het eerst opgelost, vandaar dat zo'n punt ook Snellius-punt wordt genoemd (figuur lOd). In de Engelstalige literatuur noemt men een dergelijk punt wel Collins point. Collins loste dit probleem echter veel later op dan Snellius. De berekening van een Snelliuspunt is tamelijk inge- wikkeld. Er zijn geen aanwijzingen dat vöör de Franse tijd deze methode werd gebruikt. Mogelijk is het wel LEIDE Town KT 1985. XI. 3 25 ZUIDER .UTRECHT >UDE WAT EI rotterdJ 10OOO

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 27