KRAYENHOFF's triangulation (1802-1811)
in Belgium, The Netherlands and
a part of north-western Germany
Figuur 12
wanneer de drie bekende punten, samen met het on-
bekende punt op ddn kaart voorkwamen. Oplossing
was dan, al proberend, mogelijk. Bekend is dat in
het buitenland in de 18e eeuw een preciese tekenop-
lossing werd toegepast. We vinden hierover echter
geen aanwijzing in de Nederlandse leerboeken zoals
dat van Morgenster en Knoop (15). Het blijft echter
mogelijk dat deze methode toen ook in ons land bekend
was. Voorwaarde blijft echter dat alle punten op ödn
tekenblad voor moeten komen, anders is de konstruk-
tie niet mogelijk. In onze tijd geldt deze voorwaarde
niet omdat de coördinatenberekening wordt toegepast.
Een waarschuwing is hier op zijn plaats. Op sommige
oude kaarten ziet men vanuit een bepaald punt soms
lijnen getekend naar kerktorens van plaatsen, die
buiten het kaartbeeld liggen. Hier is niet sprake van
achterwaartse insnijding, maar van een terreinorien-
tering. In het terrein kan hiermede gecontroleerd
worden of men zieh op de juiste plaats bevindt.
Een andere methode van puntsbepaling is de driehoeks-
ketting. Dit is een langgerekte aaneensluiting van
driehoeken (figuur 13). Deze methode werd vaak ge-
bruikt bij riviermetingen, soms ook bij grensmetingen
tussen landen. Bezwaar bij deze methode is dat in de
Figuur 13. De methode van de driehoeksketting.
lengterichting de grondslag een uitbuiging of verdraai-
ing kan ondergaan, zeker wanneer begin- en eindpunt
niet in een ander systeem zijn opgenomen.
Ook hier worden alle hoeken gemeten en op een of
andere wijze de lengte van een zijde bepaald. De onaf-
hankelijke bepaling van een tweede zijde eiders geeft
een controlemogelijkheid.
Het opmeten van een stad of provincie
Werd vroeger een stad opgemeten, dan ging men als
volgt te werk: eerst werd längs of Over de stadsmuur
een gesloten veelhoek gemeten. Tijdens deze meting
werden aantekeningen gemaakt over de dikte van mu-
ren, poorten en dergelijke en tevens werd aangegeven
waar Straten op de ommuring uitkwamen. Vervolgens
werden van een paar punten van de omwalling kerkto
rens en andere hoge punten ingemeten (voorwaartse
snijding). Op deze wijze ontstond een soort netwerk
van punten. Tenslotte werden veelhoeken door de Stra
ten gemeten, deze werden aangesloten aan punten van
de ommuring en/of de diverse torens. Ook hier werden
waar nodig, bijkomende gegevens zoals de breedte van
Straten mee gemeten.
Minder duidelijk zijn de oude boeken over het opmeten
van grote gebieden. Van Nispen zegt in zijn boek (16):
"Genomen men wilde in een Kaert brengen het geheele
Landt van Walcheren in Zeelandt. Hij neemt de
torens van Middelburg en Veere als basis en meet
daar vandaan naar de torens van Zoutelande, West
kapelle, Domburg, Arnemuiden en diverse andere
plaatsen. Omdat, volgens Van Nispen, Vlissingen,
Rammekens en West-Souburg niet vanuit Veere gezien
konden worden, worden deze vanuit Middelburg en
Arnemuiden opgemeten. Ook hier dus alleen de voor
waartse snijding. Zijn op deze manier alle dorpen en
Steden bepaald dan kunnen 'de minder-plaetsen/als
Hoeven/Heerlijkheden/en voorder Dij cken/Wegen/en
Stroomen' al lopend gemakkelijk bepaald worden,
26
KT 1985. XI. 3