aan een straat staan, moeten dat ook op de kaart doen. Tenslotte dient generalisatie aan te sluiten bij het doel van de kaart. De kaart kan een referentiefunktie hebben, kan op school worden gebruikt of voor de globale plaatsbepaling ten behoeve van een kranten- artikel. Dat doel bepaalt dan de hoeveelheid details die bij generalisatie moeten overblijven (4). Zie ook figuur 3. Geografische generalisatie Op de kleine kaartschalen die hier ter sprake komen (1:250.000 tot 1:2.500.000) kan er geen sprake meer zijn van een lokatiegetrouwe weergave. Alleen de tekennauwkeurigheid al, dat is 0,2 mm, heeft naar gelang de schaal in het terrein een breedte van 100 tot 1000 m, en door de eventuele gedwongen verplaat- sing door verbreding van andere elementen wordt die vertekening nog groter. Het hoofddoel van deze klein- schalige topografische kaarten is dan ook niet meer de 'Lagegenauigkeit', het weergeven van de juiste lo- katie of vorm van terreinelementen, maar de juiste karakterisering of typering van het terrein. Het duidelijkst is dat omschreven voor de Karta Mira, de wereldkaart op de schaal 1:2.500.000, vervaardigd in de periode 1960-1975 door de socialistische staten van Oost-Europa. De uitgangspunten van de generali satie voor deze kaartserie zijn ook daarom zo nauw- keurig omschreven, omdat men in de versehillende aan de produktie deelnemende staten tot vergelijkbare resultaten wilde komen. Het doel van de Karta Mira, die de hele aarde bedekt, is een homogeen overzicht te bieden van de fysische, staatkundige en economisch geografische verhoudingen op aarde, waardoor tevens de voorwaarden voor vergelijkbaarheid worden ge- schapen. Alleen wanneer op dezelfde manier overal vereenvou- digd wordt, blijven overeenkomstige gebieden over- eenkomstig, en blijven met betrekking tot bepaalde kenmerken afwijkende gebieden ook afwijkend. Wan neer men het Nederlandse deltagebied vergelijkt met de omgeving van Kaap Hatteras aan de oostkust van de Verenigde Staten (zie figuur 4) kan men zien dat een fysisch vergelijkbaar gebied in ons geval een grote nederzettingendichtheid en een uitgebreide infra- struktuur heeft gekregen, en dat dit deel van de Ame- rikaanse oostkust nog nauwelijks door de mens is be- invloed. Relidf. Met de hoogtelijnen en hoogtetinten wil men op de Karta Mira een overzicht geven van de macrovormen van het reliöf. Daartoe zijn alle voorkomende reliSf- vormen in acht groepen of typen gegroepeerd (5, 6): 1. vlakland - laagvlakte 6. hooggebergte - jonge 2. vlakland - morenegebied plooiing 3. heuvelland 7. hooggebergte - gla- 4. hoogvlakte ciaal vervormd 5. middelgebergte 8. vulkaanlandschap Van al die typen is vastgelegd hoever de hoogtelijnen naar binnen of buiten mögen buigen, en hoe groot de tussenafstanden tussen al die in- en uitstulpingen mögen zijn, en of het voor dön of voor een serie hoog telijnen mag gelden. Naast deze voorbeelden voor specifieke terreintypen zijn er nog algemene generali- satieregels voor hoogtelijnen. Ze betreffen bijvoor- beeld het minimale oppervlak van verhogingen of laag- ten op de kaart, de voorwaarden voor het samenvoegen van verhogingen, en voor het laten vervallen van hoog telijnen wanneer het te steil wordt. Zie ook figuur 5. Hierin wordt op de werkschaal (1:1 miljoen) aangege- ven hoe te generaliseren. In bepaalde gevallen mag een hulphoogtelijn worden toegevoegd wanneer anders het landschap onvoldoende wordt getypeerd. Het gaat er dus om dat het juiste landschapstype wordt onder- kend, en vervolgens dat dit type op de juiste plaats en zo goed mogelijk aangepast aan de plaatselijke situatie wordt ingetekend. Neder zettingen. Op dezelfde manier is men op de Karta Mira te werk gegaan met de nederzettingen (7). Eerst is uitgezocht wat de maximale en minimale symbooldichtheid voor nederzettingen op een kaart was (80-300 Symbolen per dm*2). Vervolgens is nagegaan of het aantal nederzet- tingssymbolen het beste evenredig kon zijn met het feitelijke aantal nederzettingen of met de bevolkings- dichtheid van het betreffende gebied. Het eerste bleek door te grote verschillen in de inwoneraantallen van de kleinste nederzettingen niet erg relevant, en daar om koos men voor een relatie met de be vo Ikings dicht- heid. Die is nu in vijf klassen ingedeeld, en bij elke klasse hoort dan een typische symbooldichtheid; heeft een gebied meer dan 200 inw/km2 dan wordt het bij voorbeeld op de kaart weergegeven met een symbool dichtheid van 240-300 Symbolen/dm2. Hydrografie. Ook met de rivieren is op dezelfde manier gewerkt. Men heeft, om de lengte van de rivieren per gebied op de kaart te bepalen, eerst de relatieve rivierdichtheid in het terrein (de lengte van de rivieren gedeeld door het oppervlak van het stroomgebied) bepaald, om op die manier een aanwijzing te krijgen voor de op de kaart weer te geven rivierendichtheid. Vooral bij rivieren speelt de samenhang met andere kaartelementen een belangrijke rol. Depuydt heeft een bijzonder duidelijk overzicht geschreven (8, 9) over de manier waarop men om de morfologie van een ge bied te karakteriseren, de relatie tussen rivieren en hoogtelijnen in de hand moet houden. De kern van zijn betoog betreft het behouden van de genetische relaties, waarmee bedoeld wordt dat wanneer twee verschijnse- len met elkaar samenhangen, er niet ddnzijdig ödn er- van moet worden weggelaten. laat men bij generalisa tie een rivier weg, maar blijft het rivierdal aan de hand van de hoogtelijnen nog wöl zichtbaar, dan wordt er op de kaart een droog rivierdal gesuggereerd, een specifiek morfologisch verschijnsel dat bijvoorbeeld bij kalkgesteente optreedt. Om die foute indruk te vermijden moet men op de plaats waar de rivier is vervallen ook de hoogtelijnen aanpassen. Bij rivieren is niet veel variatie mogelijk in de signa- tuur. Op de Karta Mira kan de breedte van de rivier- signatuur varigren van 0,15 mm (benedengrens van de leesbaarheid) tot 0,6 mm (bove'ngrens van de feitelij ke breedte in het terrein). Daartussen wordt de breedte gevarieerd op basis van het debiet (de hoe veelheid water die een rivier gemiddeld meevoert). Het ontwikkelingsstadium waarin een rivier verkeert kan worden weergegeven aan de hand van een indeling in bovenloop (rechtlijnig)middenloop (met veel boch- KT 1985. XI. 4 21

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 23