eigenschappen weg te retoucheren is thans onder- zoek aangevangen. Wiskundige beschrijving van de generali satie De Oostduitser Töpfer heeft bekendheid gekregen (12) doordat hij had nageteld hoeveel elementen er over bleven bij generalisatie van een uitgangsschaal naar verschillende kleinere schalen. En hoewel kartogra- fen de generalisatie vaak intui'tief uitvoeren, en zeker bij selektie vaak verschillende elementen door ver schillende kartografen worden weggeselecteerd, is het aantal behouden elementen op vergelijkbare scha len bij verschillende kartografen vaak gelijk. Töpfer ontdekte een vaste relatie tussen het schaalquotiSnt of de verkleiningsfaktor en het verschil in het aantal be houden kaartelementen. Die relatie noemde hij de Wurzelgesetz, omdat in de formule waarmee hij deze relatie beschrijft de wortel van de verhouding tussen de uitgangsschaal en de afgeleide schaal voorkomt. Hij vond dat het aantal Objekten op de afgeleide kaart gelijk was aan het aantal Objekten op de oorspronke- lijke kaart maal de wortel uit het quotiönt van de sehaalgetallen van de oorspronkelijke en afgeleide schaal. Dat geldt met name bij de generalisatie van grootschalige kaarten. Bij kleinschalige kaarten zijn niet alle groepen kaartelementen die op grootschalige kaarten voorkomen even belangrijk, en om toch ook hier het aantal overblijvende elementen in een formule te kunnen vangen moesten er corrigerende constanten worden ingevoerd waarmee de uitkomst uit de formule moest worden vermenigvuldigd. De waarde van die corrigerende constanten hing af van de funktie van de kaart en van het betrokken verschijnsel. Immers, op een kleinschalige wegenkaart blijven relatief meer wegen behouden dan rivieren of hoogtepunten. De 'wortelwet' wordt op deze manier beschrijvend gebruikt, omdat hij laat zien hoe men längs wiskundi ge weg tot het aantal op de afgeleide kaart behouden kaartelementen kan komen, op basis van het aantal op de oorspronkelijke kaart en de sehaalgetallen van bei de kaarten. Behalve als overzicht van wat er eigenlijk gebeurd is, kan men dit principe ook gebruiken om uit te rekenen hoeveel namen of Objekten er op een klei nere schaal moeten worden behouden. Men spreekt dan in plaats van de Wurzelgesetz van de 'Auswahl gesetz' of selektiewet van Töpfer. Met die wet kunnen we op basis van de sehaalgetallen en het aantal elementen op de oorspronkelijke kaart uitrekenen hoeveel we op de afgeleide kaart moeten overhouden. Maar er is dan nog niet bekend wölke elementen er over moeten blijven. Bestaat er een hierarchie tussen de verschillende elementen die tot een categorie hören, bijvoorbeeld plaatsen met ver schillende inwonertallen of rivieren die veel of weinig water voeren, dan zal selektie geen probleem vormen, omdat men de belangrijkste elementen kan selekteren, tot op het moment dat men een voldoende aantal heeft. Ontbreekt die hiörarchie echter, dan zal men de ele menten zodanig moeten selekteren, dat de vorm van het gebied waarin ze voorkomen en de verschillen in dichtheid ook door de behouden elementen worden ge- karakteriseerd. Töpfers wetten geven meer dan alleen de mogelijkheid om na te gaan of men bij selektie het juiste aantal heeft overgehouden. Ook het aantal bochten, in- en uitstulpingen van kustlijnen, rivieren of hoogtelijnen kan aan de hand van zijn wetten bij generalisatie wor den bepaald. Hij heeft ook nagegaan hoe bij generali satie de oppervlakteverhouding tussen verschillende kaartelementen niet gelijk blijft maar steeds meer ten gunste van de belangrijk geachte kaartelementen ver ändert. Dat proces zet zieh net zo lang voort, als die elementen nog als losse Symbolen betekenis hebben. Andere theoretici van de generalisatie, zoals Cuenin (13) gaan meer deduetief te werk: ze beredeneren de uitkomsten op basis van de schaalveranderingen en de aan de kaart gestelde eisen, zoals bijvoorbeeld een constante symbooldichtheid bij schaalverkleining. Wanneer men een kaart met 300 puntsymbolen van de schaal 1:25.000 naar 1:50.000 verkleint, dan wordt het oppervlak van het weergegeven gebied vier maal zo klein, en de dichtheid van de puntsymbolen viermaal zo groot. Wil men de symbooldichtheid hetzelfde hou- den, dan moet het aantal tot 66n Vierde, hier dus tot 75 Symbolen worden teruggebracht. De grootte van de selektie bij puntsymbolen wordt bepaald door het kwadraat van de verhouding tussen het schaalgetal van de oorspronkelijke en afgeleide kaart. Wanneer op de schaal 1:25.000 sprake is van een to taal lengte van de afgebeelde rivierlopen van 500 km, dan wordt de totale lengte van deze rivierlopen bij verkleining tot 1:50.000 250 km. Omdat het oppervlak van de kaart bij deze schaalverkleining tot een kwart terugloopt, wordt de dichtheid van de rivieren verdub- beld. Wil men die dichtheid op hetzelfde niveau hou- den, dan moet men de lengte van de weergegeven ri vieren halveren. De grootte van de selektie wordt dus bij lijnsymbolen bepaald door de verhouding tussen het schaalgetal van de oorspronkelijke en afgeleide kaart. Een gegeven dichtheid van oppervlakteSymbolen, zo als bijvoorbeeld van een grondgebruikscategorie als loofbos, zou in principe bij schaalverkleining tot een zelfde dichtheid leiden, wanneer de verkleinde vlakjes althans zonder overdrijving nog waarneembaar zouden zijn. Noch de resultaten van deze deduetieve methode, noch die van Töpfer zijn bij generalisatie van elke uitgangs schaal toepasbaar. Daarvoor verschilt de informatie- dichtheid van kaarten op verschillende schalen teveel. Onze grootschalige basiskaart bevat per oppervlakte- eenheid z<5 weinig informatie dat de sterke reduetie van puntsymbolen zoals Cuenin of Töpfer ze voorstel- len, bij overgang naar bijvoorbeeld de schaal 1:5000 ongewenst is. Er zal bij generalisatie van deze grote schalen veel minder informatie worden weggelaten, tot op het moment dat de kaart een zekere 'optimale' informatiedichtheid heeft. Het is tot nu toe echter niet mogelijk gebleken objectief vast te stellen en in for- mules vast te leggen hoe groot die optimale informa tiedichtheid dan wel moet zijn. De uiteindelijke controle op een serie achtereenvolgen- de generalisaties van hetzelfde gebied van groot- naar kleinschalige kaarten wordt mogelijk aan de hand van vanuit satellieten vervaardigde luchtfoto's. Daarop heeft Koeman al in 1968 gewezen (14). Van de afstand waarop ze worden genomen en door de atmosferische versluiering zijn alleen de belangrijkste Objekten nog zichtbaar (zie ook figuur 8). Remote Sensingbeelden hebben tot nu toe een te klein oplossend vermögen (89x80 m) om ook als controlemiddel te kunnen wor- 24 KT 1985. XI. 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1985 | | pagina 26