Claudius Ptolemaeus in een 16e eeuwse heruitgave,
waarop alle gebergten identiek zijn weergegeven.
Bestonden Over een gebied alleen maar vermoedens,
dan was men genoopt de topografie met een enkel
woord te generaliseren en daarmee te karakteriseren:
verbale generalisatie.
Pas later, toen men over meer topografische gegevens
beschikte, kon de kartograaf zieh los maken van deze
vormen van overmatige generalisatie.
Nieuwe ontwi kke lingen
In de loop der eeuwen had de kartografie dus voor de
gegeneraliseerde weergave van topografische gegevens
verscheidene uitdrukkingsmiddelen ontwikkeld. Het
gebruik daarbij van soms sterk geexagereerde kaart-
tekens leverde op oude kaarten weinig Problemen op,
daar deze nog veel niet ingevulde ruimte boden. Toen
men echter vanaf de 16e eeuw meer topografische ge
gevens in kaart ging brengen, bleken de toen beschik-
bare generalisatietechnieken niet meer afdoende. Dit
manifesteerde zieh vooral bij de kartografie van de
dicht bebouwde Steden, met name in Nederland, dat
in die tijd reeds bij uitstek een stedenland was.
Men vond hiervoor, afhankelijk van de schaal, een
tweetal oplossingen.
- Voor de weergave van nederzettingen op kleinscha-
lige kaarten werd dat het puntvormige plaatssymbool,
Dit verdrong het tot dan toe gebruikelijke signatuur.
In de 16e eeuw nog was het gebruikelijk om in het
centrum van het teken voor een monumentaal bouw-
werk, een kerk of burcht, een karteringsmerk te teke-
nen, om de ligging van een plaats nauwkeurig aan te
duiden. Een manuscriptkaart van sGrooten (1575)
toont daarvan voorbeelden (figuur 11).
Figuur 11. Lopik weergegeven met een plaatssigna-
tuur en een karteringsmerk (manuscript
kaart van sGrooten (1575).
Vanaf de 16e eeuw zien we alom hoe dit cirkelvormig
merk de nederzetting als geheel gaat representeren,
en dus het vroegere, meer omvangrijke kaartteken
vervangt of substitueert. Op oudere kaarten was deze
techniek slechts af en toe toegepast. Op moderne over-
zichtskaarten, zoals die in onze atlassen, wordt het
puntvormige nederzettingssymbool, in diverse afme-
tingen, veelvuldig gebruikt. Bij grote Steden zien we
het dan soms weer in het centrum van het signatuur
waarmee de contouren van de stad worden afgebeeld
(zie figuur 8).
- Een geheel andere generalisatietechniek ontwikkelde
men vanaf de 16e eeuw voor de middelschalige weer
gave van de dichte bebouwing van Steden. Tot dan toe
werd deze, soms nauwkeurig tot in details, afgebeeld
met kerken, huizen, muren, torens en walmolens in
perspektief (figuur 12)Het gebruik van natuurgetrouwe
Figuur 12. Prospect of Ansicht van Deventer (1550)
Signaturen in vogelvlucht stond generalisatie feitelijk
in de weg. De mogelijkheid tot generalisatie ontstond
hier pas door van de bebouwing alleen de horizontale
contouren te tekenen. Daarna konden deze worden
vereenvoudigd tot rechthoekjes en vervolgens tot gro-
tere blokken worden samengevat of geaggregeerd.
Het zijn in het bijzonder de kartografen Jacob van
Deventer en W.T. Hattinga die deze grafische gene
ralisatietechnieken, namelijk het stapsgewijze ver-
eenvoudigen en aggregeren van de omtrekken der be
bouwing, hebben ontwikkeld (figuur 13). Deze werk-
wijze heet grafische generalisatie. Essentieel daarbij
is de geleidelijke vorming van (ten opzichte van de
kaartschaal) steeds grotere vlakken en meer vereen-
voudigde omtrekken.
Voor de stedelijke bebouwing liep de grafische gene
ralisatie voorop in vergelijking met die van andere
topografische gegevens. Bij de weergave van kust-
duinen is er zelfs sprake van een tegengestelde ont-
wikkeling, die tot op de dag van vandaag doorwerkt.
Een vergelijking van de duinen op kaarten van Beeld-
snijder (1575), Dou (1681), van Gorkum (1807) (figuur
14) en op de moderne topografische kaart toont de
ontwikkeling vanaf overmatige generalisatie middels
uniforme duinsymbolen, via groepen van duinsymbo-
len met onderscheid in grootte- en vormklassen, naar
een natuurgetrouwe weergave met behulp van Signa
turen, waarbij ieder duin naar zijn eigen vorm is
uitgebeeld. Er is hier dus sprake van individualisering,
20
KT 1986. XII. 1