f.YojV f> »4 TIA
Figuur 13„ Plan van Breda door W.T. Hattinga
(1748; uit: Atlas van Staats-Brabant)
Figuur 14. Gegeneraliseerde weergave der duinen
door Beeldsnijder (1575) en een indivi-
dualiserende weergave door Van Gorkum
(1807). (uit: Atlas van Nederland 1963-
1980).
het tegengestelde van generalisering; een omgekeerde
ontwikkeling dus in vergelijking met die der Steden.
Blijkbaar is voor de generalisatie van relife'f op topo-
grafische kaarten de methodiek van saxnenvatten door
vlakvorming en vlakvergroting niet geschürt (NB,
Moderne kartografen als Raisz en Michels grijpen
voor hun morfografische kaarten weer terug op de
oude technieken van generaliserende relife'fweergave
maar dan op een meer systematische wijze).
Het verband tussen begripsmatige en
grafische generalisatie op topografische
kaarten
Aan de hand van moderne kaartvoorbeelden in de
Grote Bosatlas (49e druk, blz. 5, figuur 15) bezien
we nu hoe de twee generalisatievarianten zieh onder-
ling verhouden. Zoals we zagen, beschikt de karto-
grafie van ouds over de begripsmatige (classificeren-
de) generalisatie; later kwam daar de grafische (ver-
eenvoudigende) generalisatietechniek bij. Bij de be
gripsmatige variant worden verschijnselen samen-
gevat tot categorieeen, die elk met een eigen kaart-
teken worden weergegeven. Deze variant is vooral
een taak voor de kaartredaktieBij de grafische gene
ralisatie worden de kaarttekens, vooral wegens ruim-
tegebrek op de kaart, naar vorm vereenvoudigd en
voorts ook samengevat (geaggregeerd)hetgeen ge-
paard kan gaan met vertekening. De weergegeven ver
schijnselen blijven bij grafische generalisatie echter
wel behoren tot hun oorspronkelijke categorie. Deze
variant is dus nauwelijks een redaktionele aangelegen-
heid, ook al verloopt ze volgens bepaalde regels.
Het grafisch generaliseren kan niet onbeperkt door-
gaan; op zeker moment zal het worden opgevolgd door
begripsmatige generalisatie. Dit gebeurt wanneer de
weergave van details zover is afgenomen dat de kaart
tekens hun individueel-uitbeeldende werlrtng verliezen
en ze het karakter krijgen van een symbool. Ze wor
den daarmee meervoudig toepasbaar en gaan dan een
groep van verschijnselen weergeven. Het aanvanke-
lijke, niet of weinig vereenvoudigde kaartteken was
vormbeschrijvend, morfografisch, en gaf dus een
hoedanigheid van een individueel objekt weer. Het
meervoudig toepasbare kaartteken (symbool) heeft
veelal een meetbaar, een kwantitatief karakter. De
omslag van signatuur naar symbool (symbolisatie)
betekent een sprong, een mutatie in het generalisatie-
proces. Het is de mutatie van grafische naar begrips
matige generalisatie en deze houdt tevens een kwan-
tificering van de kaartinhoud in.
Voor de nederzettingen toont de kaartschaalreeks in
de Bosatlas deze mutatie tussen de schalen 1 100.000
en 1 400.000. De kaartfragmenten 1 5.000,
1 25.000 en 1 100.000 laten in hun opeenvolging de
grafische generalisatie zien, met de daarbij behoren-
de deelhandelingen van vereenvoudiging en samenvoe-
ging. Dit proces gaat gepaard met een relatieve toe-
name van vlakken. Voorts is er sprake van exageratie
en vertekening. De eerste aanzet tot symbolisatie van
de bebouwing ziet men reeds op de schaal 1 100.000,
waar zeer verschillende gebouwen als Dom, KNMI en
kasteien met eenzelfde symbool, een zwart driehoekje,
worden aangeduid. Ze worden daarmee geclassifi-
ceerd tot 'bijzondere bouwwerken'. Maar de symbo
lisatie zet eerst echt door op de schaal 1 400,000,
waarop alteen de grotere plaatsen nog met een sig
natuur, dat hun omtrek en grondgebruik weergeeft,
worden weergegeven. Voor alle kleinere plaatsen
hanteert men een zwarte stip, in drie grootte-klassen,
naar gelang het aantal inwoners. De identiteit van deze
plaatsen is slechts door hun naam aangegeven. Bij
verdere schaalverkleining schuift het stelsel van
kaarttekens zodanig op, dat ook de grotere plaatsen
KT 1986. XII. 1
21