door een kwantitatief symbool worden weergegeven. Uiteindelijk, op de schaal 1 15 miljoen zijn alle Ste den met dezelfde stip aangeduid. Tegelijk met deze extreem doorgevoerde symbolisatie neemt de beteke- nis van de toponymen toede uniforme stippen zonder eigennaam zouden de Steden onherkenbaar maken. Overzien we de kaartschaalreeks geheel, dan blijkt dat het vervangen van de morfografische (vormbe- schrijvende) Signaturen door het stipvormig plaats- symbool een meer open kaartbeeld doet ontstaan, ten gunste van het vlakvormig weergegeven Landelijk ge- bied. Wegen taten zieh als lijnvormige verschijnselen met relatief geringe breedte minder gemakkelijk vormge- trouw, dus met een signatuur weergeven. Op groot- schalige kaarten maken ze, evenals Straten en pleinen, vaak deel uit van onbebouwd terrein, en zijn dan niet als doorgaande weg aangeduid (zie kaartschaalvoor- beelden A en B), Maar op middelsehalige kaarten komen ze als deel van het wegennet in beeld. Ze worden daarop geclas- sifieeerd als autowegen, hoofdwegen en overige we gen, elke categorie met een eigen symbool en met exageratie van de breedte. De wegsymbolen duiden allereerst op aantallen rijstroken en wegbreedte, en hebben dus een kwantitatieve betekenis. Opmerkelijk is dat de kwantificering en symbolisering van de wegen op de kaart eerder begint, dat wil zeg- gen bij grotere kaartschalen, dan het geval is bij nederzettingse lernen ten. De generalisatietechnieken in de kartografie verlopen dus niet-synchroon. Op de kaartfragmenten A en B is wat de wegen betreft alleen sprake van grafische generalisatie, op fragment C zijn de wegen naar hun capaciteit geclassificeerd middels gedxagereerde weg-symbolen. Een overeen- komstige kwantiücerende symbolisatie voor de neder- zettingen is echter pas op kaartfragment D (1 400.000) doorgevoerd. Het grondgebruik. Voor de vlakvormige gegevens, zo- wel het stedelijke als het landelijke grondgebruik, ligt het moment van de mutatie tussen kwalitatieve en kwantitatieve weergave nog weer later dan dat voor punt- en lijnvormige topografische bestanddelen. De grafische generalisatie van het grondgebruik (vereen- voudiging en samenvoeging) wordt in de kaartschaal reeks voortgezet tot en met de schaal 1 400.000. Deze techniek verliest echter alle zin wanneer daar- door alle grondgebruiksvormen buiten de grote Steden en de wegen tot ddn categorie, 'landelijk gebied', zou den worden samengevoegd en weergegeven door een ongedifferentieerd vlak. Op dat punt aangekomen gaat de kartograaf dan ook over op de weergave van een geheel ander topografisch gegeven: de landhoogte. Dat betekent dus ook hier de mutatie van kwalitatieve naar kwantitatieve kaartinhoud. We tm a ti gh e de n bij generalisatie Uit de schaalreeks van topografische kaarten laten zieh enkele wetmatigheden afleiden. - Ongelijktijdigheid (a-synchroniteit) bij generalisatie. De mutatie van grafische naar begripsmatige gene ralisatie op topografische kaarten verloopt a-synchroon. De volgorde ervan is als volgt: 1. wegen (lijnen), 2, nederzettingen (punten), 3. aard van het landoppervlak (vlakken) KT 1986. XII. 1 - Kwantificering van de kaartinhoud. Bij voortgaande begripsmatige generalisatie blijken kwantitatieve topografische gegevens bestendiger dan kwalitatieve. Grondgebruik verdwijnt als eerste uit de kaart om plaats te maken voor landhoogte. Dit gegeven hand- haaft zieh tot op de kleinste kaartschaal. Na het grond gebruik verdwijnen de wegen uit het kaartbeeld. Het langst houden de Steden stand op de kaart, zij het zon der onderscheid, en alleen die met het grootste aantal inwoners. Alle worden aangeduid met eenzelfde stip. - Bij voortgaande generalisatie treden oudere topo grafische gegevens steeds meer naar voren; bij selek- tie zijn ze meer bestendig. Zo vormen de ligging van een nederzetting (aangeduid door de enkelvoudige stip) en de plaatsnaam de oudste kenmerken van een plaats zij gaan terug op haar oorsprong. Landhoogte vormt wellicht een nog ouder topografisch gegeven. - Toename van vlakken op de kaart. Generalisatie gaat hand in hand met relatieve afname van punten en lijnen en met relatieve toename van vlakken. Zowel door grafische generalisatie als ook door begripsmatige generalisatie krijgt de kaart een meer vlakmatig ka- rakter. Generalisatie van thematische gegevens Generalisatie van cijfermatige gegevens, bijvoorbeeld betreffende landhoogte, temperatuur of bevolking, voltrekt zieh door de omzetting van puntvormige weer gave, via lijnvormige weergave (bijvoorbeeld isolijnen) naar een vlakvormige weergave (isopleten). Bij ver- dere schaalverkleining en generalisatie neemt de inter- val tussen de nog aanwezige isolijnen verder toe en bij gevolg worden de isovlakken relatief groter. Figuur 16. Generalisering van hoogtegegevens. Schalen 1 25.000 en 1 50.000. De in te rval tussen de hoogtelijnen is resp. 10 en 30 m. 23

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 25