te presenteren. De beeldvorming zal dan onvoldoende worden, zeker als ook nog eens het radarbeeld met de kaart gei'ntegreerd wordt, Door nu de kaart in informatielagen op te splitsen is dit probleem op te lossen. De informatielagen kunnen afzonderlijk zichtbaar gemaakt worden, zodat bij nor male gebruiksomstandigheden het beeld goed leesbaar blijft, Op deze wijze kan op ieder schip, afhankelijk van diepgang, aard en route een 'eigen' kaart worden af- gebeeld met alleen die informatie die men nodig heeft. Om tot een bruikbare indeling te komen van de ver schallende lagen is allereerst een inventarisatie ge maakt van de op de papieren zeekaart voorkomende informatie en is in de veelheid van gegevens gezocht naar een logische samenhang tussen elementen. Door uit te gaan van het gebruik van de zeekaart in ver schallende situaties, bijvoorbeeld 's nachts, bij siecht zieht of als men wil gaan ankeren, is een indeling ge maakt in zeven informatielagen, welke natuurlijk erg subjektief is en gezien moet worden als 66n van de mogelijkheden. In de praktijk zal pas blijken wat de meest funktionele indeling is. De zeeman zal zelf moeten kiezen welke lagen hij wil zien. Hiermee bestaat het gevaar dat hij van belang zijnde informatie over het hoofd ziet omdat die simpel- weg niet op het scherm is afgebeeld, met alle gevol- gen van dien. E6n van de lagen vormt daarom de basis- laag die niet uitwisbaar is door de gebruikers; de overige informatie is naar keuze, over deze basislaag heen, aan te brengen. Ten aanzien van het indelen van kaart-elementen in informatielagen kwamen de volgende problemen naar voren: a. Hoeveel lagen zijn noodzakelijk en/of mogelijk? Men kan in principe zoveel lagen maken als er ele menten in de kaart voorkomen. Teveel lagen zal niet praktisch zijn (navigator moet geen Operator worden), maar met weinig lagen benut men de mogelijkheden van de E. C. te weinig. b. Wat komt in welke laag? Veel gegevens op de zee kaart hebben min of meer met elkaar te maken. Het vormen van dergelijke logische groepen elementen zal het systeem zo gebruiksvriendelijk mogelijk maken. c. Wat is de minimale inhoud van de basislaag? Be- paalde informatie is absoluut noodzakelijk voor een veilige navigatie en moet altijd in het kaartbeeld voor komen. d. Welke elementen van de papieren kaart kunnen ver vallen Op de papieren zeekaart staan elementen die daar ooit zijn opgezet en er uit traditionele overwe- gingen nooit meer van zijn weggehaald (bepaalde delen van de topografie). Ook zullen bepaalde, op de papieren kaart voorkomen de hulpmiddelen voor de navigatie op een E. C. niet meer nodig zijn als gevolg van de elektronische moge lijkheden (kompasroos, grid). e. Welke Symbolen moeten worden gebruikt? Het is mogelijk de vertrouwde Symbolen en zo goed mogelijk over te nemen of geheel nieuwe, geometrische figuren te ontwerpen. f. Wat zijn de beperkingen van het beeldscherm? Hoe hoger de resolutie van het beeldscherm, des te fijner de Symbolen kunnen worden. Verder is het gehele kaartbeeld voor een groot deel afhankelijk van de resolutie. Momenteel wordt gedacht aan een resolutie van ca. 0, 3 mm per pixel. g. Welke kleuren moeten worden gebruikt? Het kleur- gebruik is bij een E. C. 66n van de mogelijkheden de beeldvorming te bevorderen. h. Wat zijn de interaktieve mogelijkheden voor de ge- bruiker? Veel van de aanvullende tekstinformatie van de papieren zeekaart kan met een E. C. interaktief opgevraagd worden door middel van een cursoraan- wijzing. i. Opstellen prioriteiten van de verschillende elemen ten. Bepaalde informatie is op een gegeven moment meer van belang dan andere; de belangrijkste infor matie mag niet onderbroken worden. In het algemeen kan er van worden uitgegaan dat puntsymbolen een hogere prioriteit hebben dan lijn- en vlaksymbolen. Laagindeling. De laagindeling zoals die door de projektgroep E. C. van de Hydrografische Dienst is ontworpen ziet er voorlopig als volgt uit: 0. Basislaag. Afhankelijk van de diepgang van het schip kan een kritische dieptelijn worden afgebeeld. Verder komt in deze laag alle noodzakelijke informa tie voor een veilige vaart, zoals kustlijn, laagwater- lijn, betonning, voor het schip van belang zijnde ge- varen. 1. Topografie. Alle vanuit zee zichtbare en/of van belang zijnde elementen op het vaste land. 2. Radio- en radargegevens. Deze laag kan worden gebruikt voor radiokontakt met de wal, en bij siecht zieht. Veelal bevat de laag slechts weinig gegevens, en zal dus niet snel störend werken op de beeldvor ming. 3. Gevaren. Het weergeven van älle gevaren is soms tijdelijk noodzakelijk om bewegingen van andere schepen te kunnen voorspellen. Ook met betrekking tot ankermanoeuvres is deze laag nodig. 4. Lichten. Lichtinformatie wordt voornamelijk 's nachts of bij siecht zieht gebruikt. In normale ge- vallen zal het dus niet nodig zijn om de zeeman las tig te vallen met informatie over lichten. Deze in formatie is dan ook als extra laag op te vragen. 5. Dieptecijfers en grondsoorten. Vanwege het ge bruik van een kritische dieptelijn in de basislaag zullen dieptecijfers nauwelijks meer nodig zijn. Slechts in gevallen waar exaete informatie over diepte en grondsoort is gewenst (bijvoorbeeld bij ankermanoeuvres) is deze laag tijdelijk nodig. 6. Dieptelijnen. Eventueel kunnen naast de kritische dieptelijn nog andere dieptelijnen worden gevraagd. 7. Namen. Namen van tonnen, banken, geulen, dor- pen enz. zijn slechts incidenteel nodig, bijvoorbeeld om een ton te controleren. Evaluatie. Aangezien er bij de Hydrografische Dienst ten tijde van het ontwerpen van speeifikaties nog geen grafisch kleurenscherm aanwezig was, moest deze fase in theorie worden ontwikkeld. Om echter toch enige beeldvorming te verkrijgen is gebruik gemaakt van een getekende basis met pas- punten en doorzichtige overlay's. Per laag is de in formatie uit de papieren zeekaart gehaald en op een film getekend, zodat er zeven overlay's zijn gemaakt die over de basis heen gelegd konden worden. Als voorbeeld is een gedeelte van de aanloop van 38 KT 1986. XII. 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 48