4 De gemiddelde jaartemperatuur kent een verstonng van de oostwaarts afnemende waarden, en wel längs de grote rivieren (GB 49 kaart 18A). Een aanzet tot dit Koelwatermodel (figuur IV) wordt ook aangetroffen bij het beeld van de Juli-isothermen (Schmidt 1982). Bij een aantal voorai fysische verschijnselen is spra- ke van een van zuid naar noord veranderende mtensi- teit. Dit Parallelmodel (figuur V) komt het fraaist naar voren op fenologische kaarten, zoals van de ge middelde datum van de volle bloei van de appelboom (AvN I-V-2). Variaties hierop zijn de ijsbedekking tijdens het Elstenen of Saalien (AvN 11-13-51, 55) de beschikbaarheid van kantoorruimte (die boven de lijn Amsterdam-Enschede niet meer wordt aangeboden) (Tamsma kaart 72) of de bereidheid nieuwe bednjven te stich- ten. Het Randstadmodel (figuur VI) is het beeld dat de meeste sociaal-economische parameters bij kartering oproepen, zoals bijvoorbeeld bevolkingsdichtheid (Tamsma kaart 19), gemiddeld inkomen per belastingbe- taler (Tamsma kaart 30, 95) of het aantal medische specialisten per 100.000 inwoners (Tamsma kaart 38). De perifene kent hogere waarden dan de Randstad voor bijvoorbeeld participatie in het PAB0, MB0 en HB0 (AvN I-XI-8, 8S) en voor werkloosheid. Afhankelijk van de definitie kunnen de hoge en läge waarden elkaar trou- wens in al deze modellen vervangen. Van het Randstadmodel bestaat een aantal in verschil- lende richtingen uitgebreide Varianten. Een dergelijk 'extended' Randstadmodel is de Hockey st ick vanant (figuur VII), met een uitstulping van de hoge Rand- stadwaarden via de Utrechtse Heuvelrug naar de Veluwe- zoom. Naast het meer dan gemiddeld voorkomen van hoge re inkomenscategorieen (AvN I-XI-7, 11Sheeft hier ook een relatief groot deel van de bevolking een hoge re opleiding genoten (TESG december 1964). Een volgen- de vanant is het Intercity-plusmodel (figuur VIII) waarbij de hoge Randstadwaarden zieh tot in Zuid- Limburg uitstrekken. Datzelfde beeld levert kartering van het inkomen per km2 (TESG 1977-6), of het aandeel van de 'policy makers' per nodale regio (TESG 1979-4). Een uitbreiding van de hoge Randstadwaarden tot in Noord Noord-Holland is het resultaat van kartografi- sche weergave van het percentage woningen in meerge- zinshuizen (AvN II—5—11en de recente produetie daar- van (AvN II-5-23) en tevens van de percentages landar- beiders per oppervlakte-eenheid landbouwgrond (Tamsma kaart 91). Het is opmerkelijk dat er nauwelijks verschijnselen te vinden zijn die eenzelfde beeld vormen als de zoge- naamde centraliteitskaart van Nederland (AvN I-XVI-3) geeft. Blijkbaar staat dit geconstrueerde patroon vär af van de werkelijkheid. De isoponen voor het wegver- voer geven nog een vergelijkbaar beeld (Tamsma 1972) evenals de isopereepten van Pellenbarg (Pellenbarg 1985, p 216). Er zijn enkele verschijnselen die, na een verschuiving, enige gelijkenis vertonen met de centraliteitskaart: een verschuiving in westelijke richting levert een beeld dat de variatie in verkoop- waarde van koopwoningen lllustreert (AvN II-5-28A), terwijl een verschuiving in noordelijke richting het beeld geeft van de variaties in het aandeel van gras- land aan het totale agrarische areaal. Wij noemen dit het Kerngebiedmodel (figuur IX) waann de met Neder land geassocieerde weilanden centraal staan (Tamsma kaart 46). Overal waar hoge graslandwaarden voorkomen is ook sprake van een laag percentage van de beroeps- bevolking werkzaam in de industrie. Tenslotte is er het Diagonaalmodel (figuur X), bij voorbeeld gevormd door de van Zeeland tot in Groningen voorkomende hoge waarden voor het percentage Protes tanten (AvN I-XI-9), maar ook in de geringe afname van de huwelijksvruchtbaarheid sedert 1960 (Tamsma kaart 80) weerspiegeld. Deze diagonale zone Scheidt ook de gebieden met hoge (30-50) en läge (1-10) percentages onkerkelijken in Nederland (AvN I-XI-9S). Het onderscheiden van deze tien modellen - tien snel herkende of herkenbare beeiden die men zieh van de verspreiding van verschijnselen in ons land kan vormen - is in zoverre relevant dat men er bij de beschrij- ving van spreidingspatronen bij kan aansluiten. Onge- veer 65% van alle isolijn- of choropleethkaarten in de hier aangehaalde kaartwerken valt in te delen bij 6£n van deze tien modellen. Hun herkennmg geeft aanzetten tot kwantlficering van de ruimtelijke overeenkomst of juist tot een analyse van de afwijkingen van het stra- mien. Met deze opmerking kom lk op het gebied van het kaartgebruik. KAARTMATERIAAL VOOR DE TWEEDE KAMER Eerst komen de niet-professionele kaartgebruikers aan de orde, en wel een groep met een grote verantwoorde- lijkheid voor de ruimtelijke inrichting van ons land: de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Er is ten behoeve van deze rede nagegaan in hoeverre het kaartmatenaal dat onze volksvertegenwoordigers wordt aangeboden hun beeldvorming betreffende Nederland ten goede kan aanvullen. De keuze van deze groep is niet willekeung. Kaarten kunnen immers bij uitstek beleidsdocumenten zijn. Kaarten kunnen een mzicht ge ven in de ruimtelijke spreiding van hulpbronnen, de industriele werkgelegenheid, de werkloosheid, milieu- verontreiniging, cnminaliteitkortom alle actuele en urgente problemen met een ruimtelijke dimensie waarmee het parlement zieh bezighoudt. De Fransman Bertin heeft deze functie van kaarten her- haaldelijk toegelicht en benadrukt in zijn artikelen over de "cartes de däcision" (Bertin 1977, 1983 voor- woord). Hij staat niet alleen in deze opvatting over het mogelijk gebruik van kaarten door 'decision makers'. De Canadees Symons geeft aan hoezeer het noodzakelijk is voor: "public leaders and planners to make use of the cartographic Information which could give them the knowledge and the insights they require to reach sensible political decisions. Map culture should be a part of the political culture and cartho- graphic Information and insights should be at the foundation of public policy" (Symons 1979). Traditioneel heeft elk centralistisch bestuur een be- langnjke invioed op de ontwikkeling van de s'lands kartering. Landelijke grootschalige topografische kar teringen begonnen onder Lodewijk XV, de eerste statis tische kaarten kwamen uit onder Napoleon I, en ze wer den opgevolgd door de statistische kaartwerken van de monarchieen der Habsburgers en Romanovs. In Nederland begint de topografische kartering pas met de vestiging van het centrale staatsgezag in 1795. De thematische kartering van staatswege heeft hier tot nu toe - met uitzondenng van de Atlas van Nederland - een kwijnend bestaan geleid. Van een intensief gebruik van kaarten bij het landsbestuur is in Nederland nog weinig spra ke. Toetsen we dat aan de Tweede Kamer. Daartoe zijn de stukken onderzocht die in de periode 1979-1984 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden, evenals de verslagen van hetgeen in het parlement besproken is (Handelingen van de Tweede Kamer 1979/80 - 1983/84, Staatsuitgevenjde antwoorden van de regering op vragen van kamerleden (aanhangsel)de uitgevaardigde regelingen, wetswijzigingen, memories en heroverwegin- gen. Bij elkaar zo'n 40.000 gedrukte pagina's per jaar. Gelukkig behoefden niet al die pagina's te wor-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 76