7
hebben de Verenigde Naties sedert 1967 een aantal aan-
bevelingen opgesteld die de plaatselijk in gebruik
zijnde namen moeten beschermen. Met als uitgangspunt
de Local Names Policy, dat is het respecteren van de
plaatselijke namen in het plaatselijke schriftsysteem
en het Donor Principle, dat is het bij overgang van
het ene schriftsysteem op het andere volgen van de
transcnptiesleutel voorgesteld door het land dat de
geografische namen levert, kan de kartograaf een
kaartbeeld creeren waarin men zieh thuisvoelt. De
visuele ontheemding waarvan bijvoorbeeld in een gebied
als Zuid-Tirol sprake was sedert Mussolini in de twin-
tiger jaren de veritaliamsering van de duitstalige
toponymen bekrachtigde, wordt thans in dit, buiten de
grote plaatsen nog steeds geheel duitstalige gebied
weer langzaam ongedaan gemaakt. Het monument, midden
in de hoofdstad Bozen, neergezet door Mussolini om de
Italiaanse eindoverwinning op de Oostenrijkers bij
Vittorio Veneto (een ter ere van die overwinning ge-
wijzigde plaatsnaam) te gedenken, draagt nog altijd
als opschrift in het Latijn: 'Wij hebben de barbaren
de taal en de cultuur gebracht'. Terwilie van een
juiste beeldvorming moeten kartografen, alleen al uit
het oogpunt van de functionaliteit, niet de ambitie
hebben andere dan de plaatselijk gebruikte namen door
middel van de kaart op te dringen.
ONDERWIJS
Zoals voor een juiste beeldvorming goede kaarten nodig
zijn, is ook voor de produetie van goede kaarten een
verantwoorde opleiding noodzakelijk. Dat brengt ons
tot het onderwijs in de kartografie aan deze universi-
teit. Dat onderwijs bestaat uit een zevental elementen
of modules die hier achtereenvolgens aan de orde zul-
len komen om een beeld te vormen van de geboden moge-
lijkheden.
Kern van het onderwijs is de grafische beeldtaal. Het
is de grote Verdienste van mijn voorganger Koeman dat
hij het belang van de theoretische fundering van de
grafische vertaling van ruimtelijke informatie door
Bertin in 1967 direct heeft onderkend en geimplemen-
teerd in het onderwijs. In zijn oratie uit 1969 inte-
greert hij Bertin's werk in zijn model van de karto
grafie. Het antwoord op de eerste vraag in Koeman's
model, Hoe zeg ik wat tot wie, ligt verankerd in de
regels van de grafische grammatika van Bertin (Koeman
1969, p.9). Daarmee zijn we in staat ruimtelijke gege-
vens logisch te orgamseren en begrijpelijk en toegan-
kelijk te presenteren.
Hoewel kennis van de grafische beeldtaal niet de enige
eis is die men aan de ideale kartograaf zoals beschre-
ven door Ormeling Sr. in zijn afscheidsrede (Ormeling
Sr 1982, p. 15) kan steilen, blijft het in Utrecht het
belangrijkste element. Maar onmiddelijk daarna komt de
eis dat de student moet weten wat ruimtelijk relevant
is. De kartografische opleiding in Utrecht is in de
gelukkige omstandigheid dat ze stoelt op een geogra
fische onderbouw, zowel fysisch als sociaal, in een
instituut waarin deze beide zijn ondergebracht. Boven-
dien is er sprake van wederzijdse interesse. De
Utrechtse geografen vinden kartografie, na een periode
van desinteresse veroorzaakt door de kwantitatieve re-
volutie, nu eigenlijk te belangrijk om aan kartografen
over te taten.
Als derde element dient het onderwijs in het verzame-
len van de gegevens te worden genoemd. Het zal duide-
lijk zijn dat voor kartografen, ten behoeve van een
juiste interpretatie van de te karteren gegevens, een
passieve kennis nodig is van veldwerkmethoden, van
statistische en landmeetkundige opname, en van foto-
grammetrische technieken. Uiteraard geldt dat ook in
omgekeerde zin. Een goede samenwerking is pas mogelijk
wanneer de gegevensverzamelende diseiplines ook de
kartografische grondbeginselen in hun curricula opne-
men, zoals bijvoorbeeld in het kader van de geodesie-
opleiding aan de TH Delft het geval is. In toenemende
mate maakt de kartograaf gebruik van gegevens verza-
meld met Remote Sensing-technieken, onder andere voor
thematische karteringen en voor de revisie van klein-
schalige topografische kaarten. De kartograaf zal
daartoe de grondbeginselen van de Remote Sensing moe
ten kennen en weten welke nauwkeungheid, representa-
tiviteit en mate van generalisatie deze gegevens
bezitten.
Er is sprake van een parallelle ontwikkeling van de
Remote Sensing en de Kartografie sedert de Tweede
Wereldoorlog (Dahlberg and Jensen 1985): beide kennen
de overgang naar nieuwe optische en digitale methoden
van beeldverwerking, en naar digitale gegevensbestan-
den, en bovendien worden kartografische bn Remote
Sensing gegevens in toenemende mate met andere bestan
den gecombineerd. Dit verklaart waarom aan een aantal
universiteiten in de Verenigde Staten beide richtingen
in ä4n instituut zijn samengebracht.
Een Vierde onderwijselement is de historische karto
grafie, welke laat zien hoe de verschillende karteer-
technieken zijn ontwikkeld, vanaf de in 1584 door
Pieter Bruinsz, gezworen landmeter van Rijnland, uit-
gevonden isolijnenweergavetot de bewegingskaarten
van Minard, de choroplethen van het Franse eerste kei-
zerrijk, en de kartogrammen van de Weense en Peters-
burgse school rond 1860. Dit deel van het vakgebied is
in goede banden bij collega Schilder, die ook aandacht
besteedt aan de maatschappelijke aspecten van het
kaartgebruik door de eeuwen heen. Schilder stelt dat
men uit de kaart ook een beeld kan verkrijgen van de
kartograaf, en van de condities tijdens opname en
weergave van de ruimtelijke gegevens (Schilder 1982).
Dit omkeer-effect leidt ook tot beeldvorming omtrent
de concepten, theorieen en hypothesen van vroegere
kartografen.
Het is bij kaartgebruik niet alleen van belang zieh te
realiseren met welk doel een kaart werd vervaardigd.
Even belangrijk is het de technische beperkingen - de
technological constraints - te kennen. Nieuwe technie
ken kunnen de beeldvorming beperkingen opleggen. Zo
kwam er door de uitvinding van de drukpers in de 15e
eeuw een eind aan het primaat van de handgekleurde ma-
nuscriptkaart, die werd verdrongen door de gedrukte
zwart-wit weergave.
Zwart-witkaarten zijn dus een erfenis van Gutenberg.
Pas dankzij de electronica wordt thans de flexibili-
teit van de manuscriptkaart weer hersteld, doordat
tekst en gekleurde beeiden opnieuw op gelijke voet
kunnen worden geintegreerd op beeldschermen en druk-
platen.
De geschiedenis van de kartografie leert ook dat de
thematische kaarten in de vorige eeuw vooral door geo-
logen en statistici werden vervaardigd, specialisten
in de gegevens verzamelende diseiplines, in plaats van
door kartografen. Resultaat was een veelheid van
benaderingen van de kartografische weergave, gepaard
gaande met theoretische Verhandelingen in
tijdschriften voor uiteenlopende vakgebieden met wei-
nig onderlinge contacten (Salishchef 1983, p.2). Tot-
dat de kartografie een vaste plaats kreeg in het hoger
onderwijs, het eerst in de Sovjetunie (1924) heeft de
ze kartografische diaspora met zijn vertragende wer-
king op de ontwikkelingen van het vak aangehouden. Dp
het ogenblik dreigt in West-Europa eenzelfde versnip-
perde benadering bij de computerkartografie, waar het
de toepassers zijn die het beleid bepalen.