De kaartinhoud 1. Akkerland 2. Plantages Vanzelfsprekend speelt, als direkt afgeleide van het doel van de kaart, de kaartinhoud een essentiele rol bij het ontwerpen van Symbolen. Symbolen kunnen niet ontworpen worden als de inhoud van de kaart niet vol- ledig vastgesteld is. Het zou te ver voeren hier in te gaan op de wijze waarop de inhoud van een kaart wordt vastgesteld; dat behoort tot het werkdomein van de kaartredaktie. Het zal echter duidelijk zijn dat de kaartinhoud afgeleid moet zijn van doel van de kaart, de toekomstige kaartgebruiker en de eisen van die kaartgebruiker. Daarnaast speien bij de bepaling van de kaartinhoud echter ook faktoren een rol, zoals de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de gege- vens, de relatie tussen afmeting van de kaart en de kaartschaal, de kaartprojektie, de beschikbare tech nische produktiemiddelen, economische omstandighe- den en de marktsituatie (welke prijs is het publiek bereid te betalen; zijn er konkurrerende produkten?). Ook de subjektieve invloed van de kaartauteur of de kaartredakteur speien een rol bij de bepaling van de kaartinhoud. Eigenschap van de ruimtelijke gegevens Nadat de kaartinhoud is vastgesteld, moeten de eigen- schappen van de ruimtelijke gegevens die voor de kaartinhoud nodig zijn, worden geanalyseerd. Vier aspekten dienen hierbij aan de orde te komen: 1. De dimensionale karakteristieken van de gegevens. Gegevens kunnen punt-, lijn- of vlakvormig zijn, mede in afhankelijkheid van de schaal van de kaart. Deze eigenschappen bepalen of de te ontwerpen Sym bolen punt-, lijn- of vlakvormig moeten zijn. 2. De meetschalen. Gegevens kunnen worden waargenomen op basis van een zogenaamde nominale schaal (dat wil zeggen de gegevens hebben alleen een type aanduiding), een ordinale schaal (de gegevens worden gerangschikt in een zekere vaste, ondubbelzinnige volgorde), of een kwantitatieve schaal (de volgorde van de gegevens wordt bepaald door hun kwantiteit). In dit laatste type wordt vaak een tweedeling gemaakt: een intervalschaal en een ratioschaal, waarbij de gegevens respektieve- lijk zijn gebaseerd op een arbitrair en een absoluut nulpunt. Het vaststellen van deze meetschalen is niets anders dan het vaststellen van een drietal hiörar- chische niveaus: kwalitatief-geordend-kwantitatief. Dit is op zijn beurt weer van belang voor het vaststel len van de gewenste visuele waarnemingsniveaus die in de kaart moeten worden nagestreefd. 3. De organisatiestruktuur. Dit aspekt van de ruimtelijke gegevens is wellicht het beste duidelijk te maken aan de hand van een voor- beeld. Een bodemgebruikskaart moet worden voor- bereid, waarin eenheden voorkomen zoals rijst, katoen, tarwe, rubber, thee enz. Voor het ontwerpen van de Symbolen is het absoluut noodzakelijk te weten of, en zo ja hoe, deze eenheden onderling samenhan gen. In het gekozen voorbeeld kan dit als volgt het geval zijn: 1. 1. Gei'rrigeerd akkerland 2.1. Boomgewassen rijst rubber katoen suikerriet oliepalmen 1. 2. Niet-gei'rrigeerd akkerland 2. 2. Struikgewassen mais tarwe cassave aardnoten thee koffie De verschillende gewassen zijn nu samengevoegd in sub-groepen en hoofdgroepen. Voor een goede visuele waarneming van deze informatie in het kaartbeeld, moeten de Symbolen voor deze eenheden zodanig ge kozen worden, dat de kaartgebruiker deze onderlinge struktuur ook spontaan via de Symbolen in het kaart beeld kan terugvinden. Dat wil zeggen de drie eenhe den die samen het gei'rrigeerde akkerland vormen moeten enerzijds afzonderlijk herkenbaar zijn, ander- zijds zoveel overeenkomst in de wijze van weergave vertonen, dat zij ook als groep herkenbaar zijn. Ook zullen alle eenheden van de groepen 1. 1 en 1. 2 iets gemeenschappelijks in de weergave moeten hebben, opdat deze hoofdgroep akkerland spontaan herkenbaar is en zieh onderscheidt van de hoofdgroep plantages en eventuele andere hoofdgroepen. Het onderscheid van deze gegevensstrukturen is in heel veel gevallen essentieel in het proces van het ontwerpen van Symbolen. De prioriteit die door Bertin (1) wordt gegeven aan dit aspekt van gegevens- behandeling benadrukt dit nog eens. 4. Overige karakteristieken van de gegevens. Zelfs wanneer gegevens geanalyseerd zijn op hun eer- der genoemde karakteristieken, kan de symboolkeuze nog geheel open zijn. Het is daarom nuttig door te gaan met het zoeken naar andere kenmerken in de ge gevens, die bruikbaar zijn bij het symboolontwerp. De betrouwbaarheid van de gegevens is bijvoorbeeld zo'n kenmerk; 66n set gegevens kan zijn gebaseerd op metingen of duidelijke observatie, terwijl een andere set gebaseerd is op schatting of vermoedens (bijvoor beeld een gemeten hoogtelijn en 6än die op interpre- tatie berust; een met zekerheid vastgestelde geolo gische bereuk tegenover een breuk die op vermoedens berust). Deze tegenstelling in betrouwbaarheid moet zichtbaar gemaakt worden in de gekozen Symbolen (bijvoorbeeld volle lijn tegenover een onderbroken lijn). Soms hebben gegevens typerende kenmerken met be- trekking tot hun vorm of hun kleur, zodanig dat de kartograaf deze meer wil betrekken in zijn ontwerp. 20 KT 1986. XII. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 22