o O 0 M U V T Z Kaartsymbolen Om Symbolen op de kaart te kunnen waarnemen, on- derscheiden en identificeren, moeten ze bepaalde minimale afmetingen hebben en zijn opgebouwd uit variabelen, waarvoor visueel gehandicapten gevoelig zijn. Een overzicht van puntsymbolen ten behoeve van blinden wordt gegeven in tabel 1. Figuur 1 toont enke- le voorbeelden van puntsymbolen. Tabel 1. Faktoren die het waarnemen en onderschei- den van puntsymbolen door blinden positief bei'nvloeden faktor körte toelichting vorm vooral eenvoudige geometrische vormen vormcontrast zoals: gebogen - met hoeken, met open - gesloten contouren contourcontrast opgebouwd uit continue - gestip- pelde lijnen contrast hol is alleen verhoogde contour, holle - massieve massief is geheel verhoogd; holle Symbolen Symbolen trekken soms meer de aandacht hoogte ten op- weinig gebruikt voor onderscheid zichte van tussen puntsymbolen onderling basisvlak grootte om kwantiteiten te symboliseren in thematische kaarten, bijvoor beeld door goed van elkaar te on- derscheiden cirkelsymbolen afmeting minimaal 5,1 mm, optimaal waar- schijnlijk groter Massieve Symbolen 1 2 3 Holle Symbolen, gesloten contouren Open contouren Combinaties van kleinere eenheden Figuur 1. Enkele voorbeelden van puntsymbolen. Evenals de lijnsymbolen in figuur 2 en de vlaksym- bolen in figuur 3 zijn deze Symbolen door Nolan Morris (1963, 1971) getest. Aanbevolen Symbolen zijn voorzien van een asteriks; de indeling in kategoriehn is naar Jansson (bronnen: Nolan Morris, 1971; Jansson, 1972). Tabel 2. Faktoren die het waarnemen en onderschei- den van lijnsymbolen door blinden positief bei'nvloeden faktor körte toelichting Bronnen: Armstrong, 1978; Nolan Morris, 1971; Jansson, 1972; Horsfall Vanston, 1981; Thompson in Wiedel, 1983. Het feit dat holle Symbolen meer aandacht kunnen trekken dan massieve heeft te maken met de i cherpte. De scherpte wordt bepaald door de overgang v.in sym- bool naar ondergrond, scherpe Symbolen hebben steile zijkanten, bij minder scherpe Symbolen is de overgang meer geleidelijk. Als puntsymbolen zijn ook braille- codes en sommige verhoogde letters van het gewone alfabet te gebruiken (KIDWELL GREER, 1973; ARMSTRONG, 1978; SCHIFF FOULKE, 1982). Er is tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar kwantita- tief te gebruiken Symbolen. In tabel 2 zijn variabelen en afmetingen voor lijnsym bolen ten behoeve van blinden samengevat en in figuur 2 worden enkele voorbeelden van lijnsymbolen ge- toond. Textuur is een zeer belangrijke variabele die gemak- kelijk en goed waar te nemen is met behulp van de tastzin. Textuur is de mate waarin een symbool grof of ruw aanvoelt. Verschillen in grofheid worden bij voorbeeld bereikt door een lijn van 8 stippen per cm en 66n van 2 stippen per cm. Beide zijn zeer goed leesbaar (Bentzen in WIEDEL, 1983). Verschillen in ruwheid kunnen worden bereikt door bijvoorbeeld ge- textuur scherpte hoogte ten op- zichte van basisvlak breedte contrast enkel - dubbel 1 engte ruwe textuur trekt meer de aan dacht dan glad textuurcontrast zo- als; fijn - grof gestippeld glad - ruw voor lijnen die nauwkeurig gevolgd moeten worden is een grotere scherpte nodig dan voor andere lijnen, maar scherpe stippellijnen moeten vermeden worden weinig gebruikt voor onderscheid tussen lijnsymbolen onderling smalle lijnen zijn over het alge- meen sneller en accurater te vol- gen dan brede, contrast smal - breed enkele lijnen zijn meestal sneller en accurater te volgen en geven een betere beeldvorming contrasten zoals: continu - onderbroken recht - golvend/hoekig voor eenvoudige lijn minimaal 1,25 cm, voor complexere lijn 2, 5 cm Bronnen: Nolan Morris, 1971; Jansson, 1972; Schiff Foulke, 1982; Bentzen in Wiedel, 1983. KT 1986. XII. 3 29

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 31