aanduiding te leren hanteren (BENTZEN, 1972; Jansson in WIEDEL, 1983). Het opeenvolgende karakter van de waarnemingen maakt het zowel voor blinden als voor slechtzienden moeilijk om (delen van) de kaartinhoud te integreren. Beperking van de hoeveelheid informatie en het for- maat van het kaartblad en toevoeging van referentie- punten of -lijnen en een toelichting op de kaart zijn hulpmiddelen die integratie van de inhoud vergemak- kelijken en daarmee de leesbaarheid van de kaart bevorderen. Beperking van het formaat is ook voor de handzaamheid aan te raden (WIEDEL GROVES, 1970; BENTZEN, 1972). De voorkeur gaat voor blin den uit naar een breedte van 30 35 cm (of smaller). Grotere kaarten zijn misschien mogelijk, eventueel met toevoeging van extra referentiepunten. Referentiepunten zijn snel te identificeren punten, bijvoorbeeld bepaalde openbare gebouwen op een mo- biliteitskaart. Ze vergemakkelijken de oriSntatie op de kaart, evenals referentielijnen (meestal een vier- kantennet). De lezer kan ze gebruiken als uitgangspunt voor de opbouw van een beeld van de inhoud door er in gedachten stukjes informatie aan vast te knopen (WIEDEL GROVES, 1972; LEDERMAN, 1982). Referentielijnen kunnen bovendien worden gebruikt voor het lokaliseren van Objekten met behulp van het register. Een beknopte toelichting op de kaart is van groot belang, het geeft de gebruiker vast een globaal idee van thema en inhoud, waardoor integratie van de opeenvolgende waarnemingen bij het lezen van de kaart wordt vergemakkelijkt. Een toelichting kan bovendien aanvullende informatie verschaffen (BENTZEN, 1972; KIDWELL GREER, 1973). Alle tot nu toe genoemde waarnemingsaspekten kun nen er toe bijdragen dat leesbare kaarten ontstaan. Zorgvuldige plaatsing van de tekst in de kaart hoort daar ook bij, evenals aanduidingen van de schaal, het kaart-noorden en/of het magnetisch of geografisch noorden. Als schaalaanduiding kan een eenvoudige schaalstok worden gebruikt met schaalgetallen (Türk in WIEDEL, 1983). Een duidelijke aanduiding van het kaartnoorden is belangrijk omdat de lezer de kaart dan snel in de juiste positie kan brengen. Dat kan door een hoekje van het kaartblad af te knippen (bijvoor beeld rechtsboven). Op mobiliteitskaarten kan een aanduiding van het magnetisch noorden gewenst zijn, een visueel gehandicapte kan dan met behulp van kaart en kompas zijn weg vinden. Op andere kaarten zal over het algemeen het geografisch noorden aan- gegeven worden. Zowel het magnetisch als het geo grafisch noorden worden soms aangeduid door een enkele of dubbele gestippelde lijn längs de hele rand van de kaart. Een pijl wordt ook wel gebruikt, maar is minder geschikt (WIEDEL GROVES, 1972; PODSCHADLI, 1981; Algemeen Verslag, 1983). Standaardisatie De positie van bovengenoemde aanduidingen op de kaart leent zieh goed voor standaardisatie opdat die doorge- voerd kan worden, onafhankelijk van de gebruikte (re-)produktiemethode. Standaardisatie van Symbolen voor blinden levert meer Problemen op omdat meer- dere reproduktiemethoden worden toegepast, die onderling verschillen in resolutie, in mogelijkheden om bepaalde dimensies weer te geven en in materiaal waarin de kaart wordt uitgevoerd. Een ander probleem is, dat tot nu toe betrekkelijk weinig goed leesbare Symbolen zijn gevonden. Dat betekent dat Symbolen meervoudig worden gebruikt; op verschillende typen kaarten kunnen ze een geheel verschillende betekenis krijgen. Bovenstaande problemen worden in de lite- ratuur als argumenten aangevoerd om te wachten met standaardisatie van Symbolen. Eerst moet getracht worden om de meest effieibnte produktiemethode te vinden en kaartleesprogramma's moeten er voor zor- gen dat de nu nog geringe leesvaardigheid van veel gebruikers toeneemt en er meer Symbolen gebruikt kunnen worden (o. a. KIDWELL GREER, 1973, WIEDEL, 1983). Positieve punten van standaardisa tie, zowel voor blinden als voor slechtzienden, zijn onder meer dat kaartvervaardiging en kaartinterpre- tatie er sneller en eenvoudiger door kunnen worden. Op den duur zullen een minder uitgebreide legenda en toelichting op de kaart nodig zijn. Standaardisatie vergemakkelijkt systematisch onderwijs in kaartinter- pretatie en op buitenlandse kaarten hoeft de taal geen barribre te vormen tot het begrijpen van de betekenis van Symbolen (o. a. WIEDEL GROVES, 1970/1972; NOLAN MORRIS, 1971; ARMSTRONG, 1978; VAN LELIEVELD, 1982). Verder kan een situatie worden doorbroken, waarin beperkt of gebrekkig gebruik ge- maakt wordt van Symbolen en kunnen de gestandaar- diseerde Symbolen de neerslag vormen van het kennis- niveau op een bepaald moment, waarop voortgebouwd kan worden. Er zijn reeds enkele pogingen tot standaardisatie on- dernomen. In Engeland en de Verenigde Staten zijn 'produetion kits' ontwikkeld met gestandaardiseerde Symbolen; bepaalde kaartproducerende instellingen werken op gestandaardiseerde wijze en in een aantal landen probeert men nationale Symbolen vast te stel len. Er zijn ook Symbolen voor stadsplattegronden van EG-landen vastgesteld (ARMSTRONG, 1978; BARTH, 1982; LAUFENBERG, 1982; WIEDEL, 1983; Algemeen Verslag, 1983). Het betreft vooral stan daardisatie voor blinden; voor slechtzienden is er alleen enige standaardisatie op het niveau van de kaartproducerende instellingen. In al deze gevallen is er sprake van deelstandaardi- satie, soms zijn alleen de Symbolen gestandaardi- seerd, niet hun betekenis en/of men is gebonden aan een bepaalde reproduktiemethode, een bepaald kaart- type, gebied enz. Standaardisatie op grotere schaal is nog niet mogelijk vanwege het geringe aantal tot nu toe gevonden goed leesbare Symbolen, het produk- tiemethodegebonden karakter van de Symbolen, ver schal in lokale omstandigheden (waardoor er behoefte is aan uiteenlopende Symbolen) en het ontbreken van een geschikte organisatiestruktuur. Deelstandaardi- satie kan nuttig zijn, met name voor de kaartgebrui- ker. Er zijn echter nog nieuwe, wellicht meer effi- ciönte produktiemethoden in ontwikkeling. Verder is de leesvaardigheid en daarmee het onderscheidings- vermogen van de gebruikers in het algemeen nog ge brekkig doordat niet of niet voldoende gebruik ge- maakt wordt van kaartleesprogramma's en er on- voldoende kaartmateriaal voorhanden is. Voorlopig lijkt het dan ook zinvol om de aandacht meer te rich ten op een aantal andere zaken. 32 KT 1986. XII. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 34