heid van een signaal afhankelijk van drie faktoren:
'intensity', 'extend' en 'duration'. Bij het waarnemen
en onderscheiden van een symbool op de kaart speien
twee van die faktoren een rol. 'Duration', de tijdsduur
van een signaal, is bij kaartgebruik meestal niet van
belang, delezer kan net zo lang naar een symbool
kijken als hij wil. 'Extend' kunnen we vertalen in af-
metingen en vorm. Een symbool moet bepaalde mini
male afmetingen hebben om waargenomen te kunnen
worden en een bepaalde vorm om het van andere Sym
bolen te kunnen onderscheiden.
'Intensity' wordt uitgedrukt in helderheid en kleur.
Het oog reageert vooral op verschillen in helderheid
en tint, op contrasten. In het hier beschreven onder-
zoek is ervan uitgegaan dat de Symbolen goed waar
te nemen en te onderscheiden zijn. De betekenistoe-
kenning heeft centraal gestaan. Door na te gaan welke
betekenis de kaartlezer aan een symbool toekent,
is getracht de begrijpelijkheid van de Symbolen te
meten.
Wat zijn nu de meest begrijpelijke Symbolen?
Robinson (1984) zegt dat pictogrammen of figuratieve
Symbolen het meest begrijpelijk zijn. Hij bedoelt
hiermee Symbolen die een grote gelijkenis vertonen
met het verschijnsel dat ze uitbeelden. Dit in tegen-
stelling tot Symbolen aan het andere eind van wat
eigenlijk als een continuüm gezien moet worden: de
abstrakte of non-figuratieve Symbolen, die qua uiter-
lijke vorm totaal geen binding meer hebben met het
uit te beeiden verschijnsel. Voordelen van abstrakte
Symbolen zijn dat ze meestal sneller leesbaar zijn
(een pictogram moet langer worden bekeken) en klei
nere afmetingen kunnen hebben. Pictogrammen zijn
zonder legenda beter begrijpelijk, maar ze maken het
kaartbeeld drukker. De keuze voor een pictogram of
een meer of minder abstrakt symbool is onder meer
afhankelijk van het doel van de kaart, de doelgroep,
de schaal en het aantal benodigde Symbolen. Een
voorstander van het vermijden van abstrakte punt-
symbolen op toeristenkaarten is bijvoorbeeld Pust-
kowski. Hij Steide in een artikel naar aanleiding van
een poging tot standaardisatie de volgende regels op:
- Symbolen moeten een grafisch karakter hebben en
abstrakte Symbolen moeten vermeden worden omdat
ze te moeilijk zijn;
- letters mögen alleen gebruikt worden als ze inter-
nationaal bekend zijn en gebruikt worden;
- Symbolen moeten zoveel mogelijk aansluiten bij
reeds bestaande afspraken (PUSTKOWSKI, 1975).
Putskowski gaat zover dat hij stelt dat de kaartinfor-
matie, en dus de betekenis van de Symbolen, groten-
deels te begrijpen moet zijn zonder dat men de legen
da behoeft te raadplegen. Alhoewel het probleem van
de begrijpelijkheid van kaartsymbolen eigenlijk een
schijnprobleem is omdat elke kaart immers van een
legenda wordt voorzien, is het een bekend feit, dat
de legenda bij bepaalde kaarten vaak nauwelijks ge-
raadpleegd wordt. Het streven van de kartograaf
moet er, waar mogelijk, dan ook op gericht zijn
Symbolen te ontwikkelen die begrijpelijk zijn zonder
raadpleging van de legenda. Als dat lukt, zou hij op-
timaal gebruik maken van de grafische beeldtaal.
Testmethode
Aangezien er in de kartografie nog weinig aandacht is
besteed aan het evalueren van legenda's, zijn er geen
kant en klare testmethoden voor Symbolen. Daarom is
gebruik gemaakt van in de waarnemingspsychologie
ontwikkelde methoden. De relatie tussen Symbolen en
de betekenis die er aan toegekend wordt kan op twee
verschillende wijzen onderzocht worden: met de pro-
duktiemethode en met de begrijpelijkheidsmethode.
In het eerste geval wordt de respondent een betekenis
van een symbool, een referent, aangeboden. Hij moet
hier een passend symbool bij geven. Bij de begrijpe
lijkheidsmethode wordt een symbool aangeboden en
moet de respondent een betekenis (referent) bij dat
symbool geven (figuur 3).
Stimulans respons
produktiemethode referent symbool
begrijpelijkheidsmethode symbool referent
Figuur 3. De relatie tussen referent en symbool in
produktiemethode en begrijpelijkheidsmethode (Zwaga,
1974; Zwaga Boersema, 1981).
Bij de begrijpelijkheidsmethode kan onderscheid ge
maakt worden tussen vrije keuze van de referent en
beperkte keuze van de referent: de respondent is ge-
heel vrij om een referent te kiezen of hij moet een
keuze maken uit een aantal gegeven referenten. Bij
de produktiemethode kan ook een dergelijk onderscheid
gemaakt worden (ZWAGA, 1974).
Voor het hier beschreven onderzoek is gebruik ge
maakt van de begrijpelijkheidsmethode met zowel be
perkte als vrije keuze uit referenten. Er is onder
scheid gemaakt tussen punt-, lijn- en vlaksymbolen.
De puntsymbolen zijn door middel van de begrijpe
lijkheidsmethode met vrije keuze uit de referenten
getest, de lijn- en vlaksymbolen door middel van de
begrijpelijkheidsmethode met beperkte keuze uit
referenten. Tot deze beperkte keuze is besloten om
dat verwacht werd dat de score van een goed ant-
woord bij lijn- en vlaksymbolen met vrije keuze uit
referenten laag zou zijn. Dit omdat de betekenis van
deze Symbolen minder eenduidig is dan de betekenis
van puntsymbolen Indien ze 'sec', buiten de context
waarin ze normaal voorkomen op de kaart, getest
worden. De context kan namelijk een ondersteunende
funktie vervullen voor de betekenisoverdracht. De
context op een kaart verschilt echter van plaats tot
plaats. Om een beeld te krijgen van de connotatie van
Symbolen zönder de invloed van de context zijn de
Symbolen daarom eerst 'sec', dat wil zeggen op een
blanco ondergrond getest. De Symbolen die sec een
score behaalden van minder dan 50% goede antwoor-
den zijn daarna ook in situ' met een uitsnede van de
kaart als achtergrond, getest. Deze grens van 50% is
arbitrair gekozen nadat de gegevens van de sec-test
bekend waren. Verwacht werd dat bij de in situ-test
het percentage goede antwoorden hoger zou zijn dan
bij de sec-test vanwege eerder genoemde ondersteu
nende funktie van de kaartachtergrond.
Opzet van het onderzoek
Om een beeld te krijgen van de connotatie van de punt-,
lijn- en vlaksymbolen zijn vier enquOtes gehouden met
als onderwerp:
36
KT 1986. XII. 3