is enzovoort. Dergelijke onderzoeksresultaten zouden de doelmatigheid van kaarten op de lange duur kunnen verbeteren. Olson (1983) en andere auteurs merken op dat direkt sukses van dit psychologisch onderzoek echter is uitgebleven, wat vooral een gevolg zou zijn van het langdurige karakter van onderzoek dat met proefpersonen te maken heeft en van de subjektiviteit van het kaartleesproces. De naam van Bertin mag niet ongenoemd blijven bij een bespreking van semiologie. Deze Franse karto- graaf heeft met zijn monografie (1967) over Symbolen en hun gebruik in de kaart vooral in Europa furore gemaakt. Hoewel zijn regels voor het kaartontwerp wel erg strak en bindend zijn, zijn de begrippen waar- op hij deze regels baseert van grote waarde voor het kreercn van een kartografische 'grammatika'. De diverse expressierichtingen voor punten, lijnen en vlakken en de wijze waarop deze voor bepaalde kaart- doeleinden gebruikt kunnen worden zijn door hem dus- danig gerangschikt dat zij, mits op de juiste wijze toe- gepast, de informatieoverdracht kunnen verbeteren. Onderzoek van onder andere Olson (1979), Gilmartin (1981) en Castner (1984) rieht zieh voornamelijk op het semantisch aspekt van de kaart; vooral hoe door het gebruik van verbeterde Symbolen informatie snel- ler kan worden overgebracht. Informatieleer Wat is informatie? Hoe wordt informatie overge bracht? Wat verändert er aan de inhoud van informa tie tijdens de overdracht? Gaat er informatie verlo ren of wordt er (onverwacht) aan informatie gewon nen Hoe wordt de informatie geinterpreteerd Door kaartinformatie op de een of andere manier te meten zou het mogelijk worden om de invloed van 'storingen' kwantitatief te bestuderen. Het meten is echter een vrijwel onmogelijke opgave omdat hier met een ab strakt begrip gewerkt wordt. Een manier om de hoe- veelheid informatie te bepalen is het simpelweg teilen van de hoeveelheid aanwezige Symbolen binnen een zeker aantal Vierkante centimeters. Een ieder kan zieh echter voorstellen dat dit lang niet altijd een adequate en bevredigende manier van werken is. Toch is deze methode gebruikt om meer over infor matieoverdracht te weten te komen. Ratajski (1978) onderscheidt 'open' en 'latente' informatie in een kaart. De open informatie heeft betrekking op het grafisch uiterlijk van de kaartsymbolen zelf, de laten te informatie op de betekenis van de Symbolen (zoals een radertje op een economische kaart dat zware In dustrie betekent; een reageerbuisje petrochemische industrie enz. Het d66r krijgen van open informatie gaat over het algemeen sneller dan van latente infor matie. Om de kaart zo duidelijk mogelijk te maken moet er naar gestreefd worden om de beide informa- tietypen zoveel mogelijk met elkaar in overeenstem- ming te brengen zodat er zo weinig mogelijk tijd nodig is om de bedoeling van de kaartmaker te begrijpen. Ge ografie Deze wetenschap had natuurlijk eigenlijk als eerste besproken moeten worden vanwege haar sinds jaar en dag opgelegde moederrol voor de kartografie. V66r de 19e eeuw waren kartografie en geografie nauw met elkaar verbünden. Vaak waren kartografen tevens landbeschrijvers, kosmografen, sterrekundigen of graveurs, kortom een puur geograaf of kartograaf be- stond nog niet. Pas in de tijd van Von Humboldt (vroeg 19e eeuw) werd geografie meer als een zelf- standige wetenschap gezien. Kaarten vormden een on- afscheidelijk onderdeel van die wetenschap doordat ze vooral gebruikt werden om geografische theoriehn te verduidelijken en toe te lichten. In de 20e eeuw krijgen echter diseiplines buiten de geografie eveneens belangstelling voor kaarten; niet om ze als modellen voor hun theorieen te gebruiken, maar omdat kaarten op een unieke wijze ruimtelijke informatie weergeven. De voorgaande paragrafen hebben enkele van deze wetenschappen nader belicht. Zoals in figuur 6 wordt duidelijk gemaakt verslappen de banden tussen de geografie en de kartografie door het stimulerende werk van kartografen als Board en Ratajski, die theorieön van andere wetenschappen bin nen de kartografie haalden. Het kommunikatiemodel wordt door hen gezien als de beste theoretische basis voor kartografie als zelfstandige wetenschap. Tot aan de jaren tachtig blijft deze opvatting gelden; de laatste vijf jaar valt er echter een kentering waar te nemen: het accent van de aandacht verschuift van de overdracht van kaartinformatie naar de verwer- king van die informatie door de kaartgebruiker. Hiermee volgt de kartografie de nieuwste stroming binnen de Psychologie die eveneens de nadruk op de kognitie legt (Eiser, 1984). Tegelijkertijd met deze verschuiving binnen de theoretische richting van de kartografie wordt tevens de band met de geografie weer strakker aangehaald. Kritiek en vernieuwing Sommige auteurs zijn zeer gekant tegen de theoretise- ring van de kartografie. Zij vinden dat de aandacht te veel wordt afgeleid van de praktische taak van de kar tografie. Keates (1982) schrijft bijvoorbeeld over het kommunikatiemodel van de kartografie dat het een 'temporary and minor aberration' (tijdelijke en kleine afdwaling) is. Kishimoto (1981) gaat nog verder met haar kritiek, zij vindt dat er geen aparte theorie voor de kartografie kan bestaan en dat haar plaats onder de paraplu van de geografie is. Terug naar af dus. Niet iedereen is zo pessimistisch. Morrisson (1981) en Head (1984) proberen het kommunikatiemodel nog verder uit te bouwen. Morrison legt de nadruk op de verschillende soorten terugkoppeling die er bestaan tussen de kaartlezer en de kaartmaker en Head belicht de overeenkomsten en verschillen tussen de 'kaarttaal' en de spreek- en schrijftaal. Een speciale uitgave van het blad Cartographica in 1981 (Vol. 18, no. 2) is volledig gewijd aan de mening van vooraanstaande kartografen over het kommunika tiemodel van de kartografie en over de plaats van de kartografie ten opzichte van de geografie. De konklu- sie van de meeste auteurs is dat het gat tussen geogra fie en kartografie verkleind dient te worden en dat toekomstig theoretisch onderzoek vooral de kognitieve richting uit dient te gaan. Deze verandering betekent niet dat de kommunikatietheorie volledig buiten de deur wordt gezet, kognitie is immers een onderdeel (namelijk het sluitstuk) van die theorie (zie figuur 3 en 4). Salichtchev (1984) legt de betekenis van de KT 1986 XII. 4 31

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1986 | | pagina 33