Satellietkartografie: De schijnbare thermische inertie-
kaart van Belgie
F. Depuydt, R. Gombeer en C. Steenmans
In kartografische milieus zijn teledetectie-opnamen,
zowel in het nabije-infrarood als binnen het zichtbare
lichtspectrum, voidoende bekend. Eiders in dit tijd-
schrift vindt men ten andere een synthesebeeld hier-
van (zie het artikel van Beck en Van den Brink). Wat
wellicht minder bekend is zijn de registraties in de
verre-infrarode band of in het thermisch infrarood,
zeker wanneer de opnamen zelf slechts een matige tot
läge resolutie kennen en op het eerste gezicht minder
bruikbaar zijn voor kartografische doeleinden.
Deze bijdrage heeft dan ook een dubbele bedoeling:
enerzijds een uitgewerkt kaartvoorbeeld bieden van
een weliswaar minder bekende satellietopname en
anderzijds een interpretatiebeeld hiervan geven als
illustratie van de praktische bruikbaarheid van ther
mische infrarood-registraties met relatief läge
resolutie.
Met behulp van eenvoudige kartografische reproduktie-
technieken werd een thermische inertiekaart vervaar-
digd uit digitale 'Heat Capacity Mapping Mission'
(H. C. M. M. data. De analyse van remote sensing
gegevens toont aan dat dergelijke gegevens steeds als
ruimtelijk beeld bestudeerd moeten worden.
De schijnbare inertie werd door de Dienst Kartografie
en het Laboratorium voor Teledetectie van de Katho-
lieke Universiteit te Leuven in kaart gebracht en ge-
drukt op de pers van het I. T. C. in Enschede.
Technische karakteristieken van
de H.C.M.M. - opnamen
Opnameprocedure
De hier behandelde en bewerkte beeiden zijn afkomstig
van de H. C. M. M. -satelliet die in april 1978 werd ge-
lanceerd en op 620 km hoogte om de 16 dagen over
West-Europa vloog tot September 1980. De gedigitali-
seerde beeldoppervlakte is 700 km breed en heeft een
resolutie (pixelgrootte) van ca. 600 bij 600 meter in
de thermisch-infrarode band (10, 5- 12, 5 micron) en
ca. 500 bij 500 meter in de zichtbare en nabije-infra-
rood-golflengte (0,5-1,1 micron). De satellietbaan
was quasi polair en zonsynchroon en de radiometrische
opname gebeurde voor elk gebied zowel 's nachts als
ongeveer 12 uur later overdag.
Met behulp van deze dag- en nachtregistratie van het
aardoppervlak wordt de schijnbare thermische inertie,
of kortweg ATI ('apparent thermal inertia') genoemd,
berekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ver
melde 2 spectraalbanden, waarvan het eerste kanaal
de albedo overdag bepaalt (spectraalvenster 0, 5- 1,1
micron) en het tweede kanaal (10, 5- 12, 5 micron) het
thermisch-infrarood. Overdag worden beide kanalen
simultaan geregistreerd, 's nachts alleen het ther
misch-infrarode kanaal.
De thermische inertie wordt als volgt bepaald:
waarin A overeenstemt met de albedo (relatieve reflek-
tie van invallend zonlicht) en Td - Tn met het tempe-
ratuurverschil tussen dag en nacht aan de oppervlakte
zelf gemeten. C is een correctiefaktor voor de sei-
zoenvariaties van de zonnestand.
Voor de kartering werd een nacht- en dagopname ge-
bruikt van 16 September 1979 om ongeveer 2. 30 uur
en 13. 30 uur plaatselijke tijd. De thermische inertie
werd berekend naar de 500 bij 500 meter pixelresolu-
tie.
Het is goed te beseffen dat de ATI-waarden een funktie
zijn van micro-klimatologische gegevens en meteoro
logische karakteristieken, eigen aan het opnamemo-
ment, naast de twee variabelen, die specifiek zijn voor
het geregistreerde aardoppervlak. Met dit laatste
wordt bedoeld dat zowel de hoeveelheid gereflekteerd
zonlicht als de soortelijke wärmte van het aardopper
vlak in zijn onderscheiden komponenten invloed heeft
op de plaatselijke ATI-waarden. Beide parameters
evolueren niet noodzakelijk in dezelfde mate of in
dezelfde zin.
De geregistreerde temperatuurverschillen in de for-
mule zijn de werkelijke oppervlaktetemperaturen;
deze zijn niet rechtstreeks gecorreleerd aan de me
teorologische waarnemingen in de weerstations op
aarde. Volledigheidshalve moet gemeld worden dat de
hier bestudeerde opnamen niet overeenkomen met de
(voor de tijd van het jaar) te verwachten normale
weerkundige waarnemingen. Inderdaad, het continen-
taliteitsverschijnsel, dat de temperatuurverschillen
tussen dag en nacht längs de kust kleiner laat veron-
derstellen dan dieper landinwaarts, is op het ogenblik
van de opnamen niet zichtbaar. Er is geen signifikant
temperatuurverschil tussen de Ardennen, de Kempen,
Laag-BelgiB en/of de Kuststreek, wat zijn weerslag
zal hebben op de interpretatie van het kaartbeeld.
44
KT 1986 XII. 4