spoorlijnen wordt dan in vele gevallen bepaald door de loop van de rivieren. Talloze voorbeelden zijn hiervan te vinden, van de meest simpele, de loop van de spoorlijn Maastricht-Aken door het Geuldal, tot de indrukwek- kende, nauwe Alpendalen die de rails tot in het hart van de Alpen voeren.Als de spoorlijnen aangewezen zijn op de rivierdalen, zijn ze gedwongen de meeste bochten en meanders van de rivieren mee te maken, zodat de reiziger vele kilometers extra aflegt. Een wel zeer bekend voorbeeld is de spoorlijn aan weerskanten van de Rijn tussen Bingen en Koblenz. Ook de bergen zelf maken het nodige 'bochtenwerk' noodzakelijk en verhinderen op die manier snelle rechte verbindingslijnen. Figuur 1 laat zien hoe de Gotthard- spoorlijn de hoogteverschillen in de Alpen overbrugt door middel van keertunnels en slingertrajekten. Slechts de Gotthardtunnel is vrijwel kaarsrecht. Bekend is ook het trajekt van de Rhätische Bahn tussen Chur en Sankt Moritz in het Zwitserse kanton Graubünden. Op deze lijn rijdt de trein tussen Bergün en Preda 18 km om hemelsbreed 5,5 km verder en 417 meter hoger te komen op weg naar de Albulatunnel. Er zijn in de rest van de Alpen en in alle berggebieden van de wereld waar spoorlijnen werden aangelegd talrijke voorbeelden aan te wijzen van zulke spektaku- laire spoorwegtrajekten, bepaald door de loop van rivierdalen en het relief. We noemen slechts de Berninaspoorlijn die als enige over een Alpenpas heengaat, de lijn van de Denver Rio Grande Railroad in de Rocky Mountains van Colorado, de Darjeeling railway in India aan de voet van de Himalaya en de spoorlijn tussen Chendu en Kunming in China. De spektakulairste van allemaal is waarschijnlijk de Central del Peru van Lima naar Huancayo in de Andes. Een hoogteverschil van in totaal 4829 meter moet overwon- nen worden over een afstand van 222 km. De grootste stijging doet zieh echter voor op het trajekt Chosica- Ticlio van hemelsbreed 76 km. Er moet hier geklommen worden van 854 meter naar 4783 meter. Per spoor reist men dan ook 117 km en 13 keer verändert de trein van rijrichting op de zogenaamde zig-zag-keerpunten, een goedkope maar tijdrovende manier om hoogte te winnen (figuur 2). Ook de gesteldheid van de bodem speelde vaak een rol Figuur 2. Central del Peru bij de keuze van het trace van een spoorweg. Zo werd de spoorlijn Haarlem-Leiden aangelegd over de stevige ondergrond van de geestgronden direkt achter de duinen in plaats van over het drassige laagveen meer richting Haarlemmermeer. Dit had wel tot gevolg dat de lijn vrij ver van de dorpskernen van Lisse, Hillegom en Sassenheim kwam af te liggen. De bodemgesteldheid speelde samen met de loop van de bedding ook een grote rol bij de keuze van de plaats waar een rivier moest worden overgestoken, met name in de begintijd van de spoorwegaanleg, toen men nog weinig ervaring had met de bouw van grote vaste oeververbindingen. Zulke overwegingen zijn bijvoorbeeld de oorzaak van de 'knikken' die de lijn Utrecht-Den Bosch vertoont: de grote rivieren moesten op de juiste plaats loodrecht worden genomen. Bodemgesteldheid, relief en de natuurlijke gesteldheid in het algemeen speelden samen een rol wanneer 'woeste gebieden' moesten worden doorkruist, zoals de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en de Peel. Steeds werd gekozen voor die punten waar de woeste gebieden het smalst, het vlakst en het 'stevigst' waren (respektie- velijk bij Maarn, Stroe en Deurne). Het relief speelde zelfs een rol in het vlakke Hollandse polderlandschap. Wie de kaart van Noord-Holland bekijkt, ziet dat de spoorlijn Zaandam-Hoorn de droogmakerijen Beem- ster, Purmerend en Wijde Wormer zorgvuldig mijdt, hoewel zeker de doorsnijding van de Wijde Wormer en de zuidoost-Beemster het trace hadden kunnen bekorten. De noodzaak in de laaggelegen droogmake rijen om hoge, kostbare dijklichamen aan te moeten leggen en de bruggen over de ringvaarten, de noodzaak om afsluitbare dijkdoorsnijdingen te realiseren en de prijs van de hoogwaardige landbouwgrond in de polders deden de bouwers kiezen voor een trace over het slappe laagveen. Bevolkingsconcentraties Grote Steden blijken de loop van spoorlijnen sterk te hebben bei'nvloedDit is ook logisch want een grote stad trekt enerzijds veel reizigers en goederenvervoer aan vanuit de omliggende gebieden en creert anderzijds ook zelf het nodige vervoer. Het mooiste voorbeeld in Nederland is ongetwijfeld de stad Groningen (figuur 3). De stad neemt zo'n prominente plaats in in het noordoosten van het land dat zij alle belangrijke vervoersstromen naar zieh wist te richten, hetgeen blijkt uit de manier waarop men de spoorlijnen heeft Figuur 1. De Gotthardspoorlijn KT 1987. XIII.2 25 noord noord Erstfeld Gurtnellen Pfaffensprung Tunnel Hemelsbreed 17,5km Spoorlijn Hoogteverschil: 28,8 km Leggistein-Tunnel Göschenen I Gotthard Tunnel Airolo Wassen Rodi-Fiesso L Wattinger- Tunnel Giornico Hemelsbreed: 14 km Spoorlijn: 24 km Hoogteverschil 537 m

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1987 | | pagina 27