de literatuur ontleend. De derde is bij STIBOKA ontwikkeld. De eerste, aan de literatuur ontleende methode, is de methode van SWITZER (1975). Volgens de theorie van Switzer is de fout bij verrasteren een funktie van de frequentie van paren cellen die aan elkaar grenzen, maar tot verschillende kaarteenheden behoren. Switzer heeft hiervoor een formule opgesteld (zie noot 2). Deze formule is later onder andere toegepast door MULLER (1977) en BURROUGH (1986). De tweede aan de literatuur ontleende methode betreft een aanpassing van de Switzer-methode door GOOD- CHILD (1980). Deze auteur leidde via een andere theoretische benadering dezelfde formule af als Switzer, maar dan met andere parameters (zie noot 2). De derde, door STIBOKA ontwikkelde methode is de dubbele-konversiemethode (DCM). Bij deze methode wordt het te onderzoeken kaartblad (fragment) tweemaal verrasterd. Eerst vindt de normale konversie plaats naar het basisraster (50 m x 50 m, 100 m x 100 m of 200 m x 200 m, zie figuur 3b). Vervolgens wordt het kaartblad (fragment) opnieuw verrasterd, maar nu met een veel kleinere rastercelgrootte (bijvoorbeeld 5 m x 5 m). Dit wordt het fijne raster genoemd (figuur 3d). De bodemeenheid en de Gt van het fijne raster zijn vervolgens per cel vergeleken met die van het basisras ter. Zijn er verschillendan is dat deel van de basisraster- cel fout gecodeerd. De totale fout is de som van de oppervlakten van alle rastercellen in het fijne raster die een afwijkende bodem- en Gt-eenheid hebben ten opzichte van de cel van het basisraster (figuur 3e). Theoretisch kan met deze methode op de Vierkante meter nauwkeurig de fout worden bepaald door als rastercelgrootte van het fijne raster 1 m x 1 m te nemen. De computertijd wordt dan echter voor een kaartblad van 500 km2 onacceptabel groot. Uit onderzoek is gebleken dat gebruik van fijne rasters van 1 mx 1 m, 5m x5mofl0mxl0m slechts invloed hebben op de tweede decimaal van de waarde van de foutOm de computertijd beperkt te houden is daarom gekozen voor een rastercelgrootte van 10 m x 10 m. Resultaten en discussie De fout bij verrasteren wordt voor de drie rastercelgroot- ten gegeven in tabel 1. Voor een ingewikkeld kaartblad (27 Oost) blijkt de fout bij een rastercelgrootte van 200 m x 200 m op te lopen tot 20%De fout bij een rastercel grootte van 200 m x 200 m is bijna tweemaal zo groot als de fout bij een rastercelgrootte van 100 m x 100 m, en deze is weer bijna tweemaal zo groot als de fout bij de rastercelgrootte van 50 m x 50 m. Dit is in overeenstem- ming met de in de literatuur genoemde waarden. Daarnaast blijkt ook uit tabel 1 dat er een duidelijk verband bestaat tussen de ingewikkeldheid van het kaartbeeld en de optredende fout. Bij een toenemende G/p neemt bij alle rastercelgrootten de fout ook toe. Het verband tussen G/p en de fout is in figuur 4 weergegeven Het verband tussen G/r en de fout is weergegeven in Tabel 1. Grensindices en de fout bij verrasteren bepaald met de dubbele-konversiemethode van de elf kaartbladen voor drie rastercelgrootten. Gl, grensindex raster, Gl, grensindex polygoon (uitgedrukt in km/km2 km'1). Kaart- G/p Lengte rastercel blad Figuur 4. Relatie tussen fout bij het verrasteren en grensindex (polygoon) voor elf kaartbladen bij drie rastergrootten. figuur 5. Uit beide figuren blijkt dat er een lineair verband bestaat tussen de grensindex en de fout. De hiervoor berekende regressievergelijkingen zijn weergegeven in tabel 2. Het percentage verklaarde variantie door de regressie- vergelijking is voor alle rastercelgrootten bij de G/p hoger dan bij de G/r, wat op een beter verband duidt. Vooral bij de rastercelgrootte van 200 m x 200 m treden zeer duidelijke verschillen op. Als de grensindex van een bepaald kaartblad (fragment) bekend is, kan de gemaakte fout bij verrasteren bij de onderzochte rastercelgrootten met de hier gevonden regressieverge- lijking zeer nauwkeurig voorspeld worden. In de tot nu toe gepresenteerde resultaten is de dubbele-konversiemethode gebruikt voor het bepalen van de fout. Een vergelijking tussen deze methode met de aan de literatuur ontleende methoden (SWITZER, 1975; GOODCHILD, 1980) is gemaakt voor een rastercel- KT 1987. XIII.2 50 m 100 m 200 m Gl, fout Gl, fout Gl, fout (km- (km- (km-1 (km-1 26 W 0,39 0,48 0,5 0,45 0,9 0,39 1,7 5 O/W 1,82 2,25 2,2 2,11 4,3 1,81 8,3 25 O 2,21 2,64 2,6 2,44 5,1 2,05 9,7 38 W 2,61 3,18 3,1 2,96 6,2 2,54 11,6 37 W 2,83 3,53 3,3 3,32 6,7 2,82 12,7 32 W 2,93 3,63 3,5 3,50 6,8 3,18 13,6 39 W 3,70 4,39 4,2 4,14 8,3 3,63 16,0 51 O 3,94 4,75 4,6 4,54 9,1 4,06 17,9 51W 3,88 4,78 4,6 4,61 9,2 4,10 17,8 37 O 4,02 4,81 4,7 4,38 9,3 3,56 17,4 27 O 4,34 5,37 5,2 5,16 10,2 4,50 20,2 fout rastercelgrootte 200 m x 200 m rastercelgrootte 100 m x 100 m rastercelgrootte 50 m x 50 m 2 4 6 8 grensindex polygoon (km/km!) 37

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1987 | | pagina 55