tie ook eiders, of op een andere manier kon worden ver- zameld, zo worden kartografische aktiviteiten, of aktivi- teiten op het gebied van de ruimtelijke informatievoorzie- ning, tegenwoordig regelmatig afgebroken of beknot. Een algemene Strategie voor die ruimtelijke informatievoorzie- ning voor de toekomst zal ons in Staat stellen die ad-hoc maatregelen te toetsen en beter aan te geven wat de kon- sequenties ervan zijn. Het idee voor de naam van deze Strategie, het nationaal karteringsplan, is gebaseerd op Noorse en Amerikaanse voorbeelden. In Noorwegen geeft de overheid al sedert 1979 publikaties uit over het Noorse karteringsplan1, waarin de körnende behoefte aan topografische, geodeti- sche en thematische ruimtelijke informatie wordt geanaly- seerd en voorspeld. In de Verenigde Staten is er een National Mapping Program2 opgesteld, waarin de priori- teiten voor de kartering van het land zijn vastgelegd. De behoefte aan informatie Wat voor informatie is er nu nodig voor een goed beheer en bestuur van Nederland in het begin van de volgende eeuw? In de toekomst is in de eerste plaats aktuele groot- schalige ruimtelijke informatie nodig, om alle thematische informatie aan te kunnen relateren, om Objekten te kun- nen beheren. Als dichtstbevolkte land in de Europese Ge- meenschap (vergelijkbaar met het Ruhrgebied) is er sprake van een geweidige druk op het grondgebruik en de infrastruktuur, en men kan zieh niet permitteren dit soort informatie niet permanent up to date beschikbaar te heb- ben. In Nederland is er een provincie geweest waar dat wel het geval was, namelijk Flevoland, een soort karto- grafisch Camelot, en daar wordt dat hele systeem nu weer opgeofferd aan de gemeentelijke zelfstandigheid. Een treurige ontwikkeling. Verder leek er tot voor kort niet veel over van de mooie opzet van de gbkn: de uni forme uitvoering en de geplande herzieningscyclus ver- zandde in de betaalstrijd. Het kaartbeleid van het Kadaster3 lijkt nu weer gericht op een gei'ntegreerde op- slag en verwerking van de gbkn en de kadastrale plans. In de loop van 1988 zal het lki operationeel zijn, en deze opening voor de grafische automatisering biedt mogelijk- heden voor deze integratie. Resultaat zal zijn een basis bestand, waaruit de basiskaarten zullen kunnen worden afgeleid. De funktie van de basiskaart, op het beeld- scherm of op papier, is te kunnen dienen als ondergrond voor inventarisatie en voor beheer. Aangezien ook over grootschalig materiaal van tijd tot tijd een overzicht nodig is moeten uit dit basisbestand ook kaarten geplot kunnen blijven worden. Een grootschalige basiskaart geeft per definitie geen over zicht over grotere gebieden. Je kunt hem niet gebruiken voor de ruimtelijke ordening en je kunt er geen patronen op aflezen. Er zijn dus, in de tweede plaats, ook klein- schaliger presentatievormen van topografische informatie nodig. We zijn inmiddels af van het idee dat we uit een grootschalige kaart kleinschaliger kaarten automatisch kunnen afleiden, dus is ook de praktijk van verschillende opnames niet overboord gezet. Er zijn een aantal schalen waarop die overzichtskaarten nodig zijn: 1:5000, 1:10.000, 1:25.000, 1:50.000, 1:100.000 en 1:250.000, 1:500.000 en 1:1 miljoen. Een aantal daarvan worden door de Topogra fische Dienst geprodueeerd; de 1:5000 en de 1:100.000 niet. Er zijn in het verleden een aantal akties geweest om de behoefte aan een 1:5000 te peilen (ssvi); de uitkomst daarvan was dat de vraag zö divers was dat er niet met een produkt aan kon worden voldaan, tenzij het bestand digitaal kon worden aangeboden, wat nog niet het geval is. Maar ongeacht de vorm wenste een ieder een van de geaktualiseerde serie 1:10.000 afgeleide kaart 1:5000. Nu laten een aantal diensten deze soms sterk verouderde 1:10.000 door kultuurmaatschappijen aanpassen en tevens van hoogte-informatie voorzien. Ook de topografische kaartserie 1:100.000 is onderwerp geweest van verhitte diskussies. Ook voor deze serie bleek een grote belangstelling te bestaan. Maar, en dan kom ik bij de ad-hoc organisatie, er bestaat geen centrale instantie die deze behoeften van de samenleving, van ge- bruikersgroepen, van ministeries of het onderwijs onder- kent, onderzoekt, en de pogingen om eraan tegemoet te komen koördineert. Zoals gezegd vervult de Topografi sche Dienst traditioneel een aantal van deze taken. Geluk- kig, want de Dienst doet voortreffelijk werk, maar tegelijk jammer, want het aantal taken dat mag worden uitgevoerd is beperkt. Wanneer de legerleiding de zin van een bepaalde uitgave niet of niet meer ziet, dan vervalt deze, en wordt dan voortaan ook aan een grote groep van niet-militaire gebruikers onthouden. Illustratief is in dit verband ook het voorbeeld van de centrale luchtfotokarto- theek die met ingang van 1988 niet meer wordt bijgehou- den door de Topografische Dienst. Ik schat de kosten die nu buiten de Topografische Dienst (bij provinciale pianologische diensten, Landinrichtings- dienst, anwb, Nutsbedrijven en Rijksdienst voor de IJs- selmeerpolders) worden gemaakt voor de produktie van kaarten op de schaal 1:100.000 op 250.000,- per jaar. Dat is waarschijnlijk meer dan het bedrag dat nodig zou zijn wanneer de produktie van deze kaartserie in dezelfde hand zou zijn als die van de overige topografische series. Bovendien zou het beter gebeuren, want geen andere dienst is zo in dit soort werk gespecialiseerd. Wel zou de informatie dan in lagen beschikbaar moeten kunnen wor den gesteld, opdat de uitvoering afgestemd kan worden op de eisen van de gebruiker. Naast dit niet vervaardigen van enkele gewenste kaartse- ries of het niet kunnen leveren van digitale topografische bestanden van de gewenste inhoud is er voor enkele ge bieden sprake van een duplicering van de analoge kaart- produktie, ondanks beweringen van het tegendeel4. Voor de grote Steden bestaat er een stadskaart op de schaal 1:5000, voor Flevoland op de schalen 1:10.000, 1:25.000, 1:50.000 en 1:100.000, vervaardigd door de eigen land- meetkundige diensten of kartografische afdelingen. Het verzamelen en weergeven van topografische en ruimtelijk-thematische informatie is een vorm van dienst- verlening waar alle ministeries (althans BiZa, EZ, Defen- sie, VW, Landbouw, VROM, WVC en Justitie) profijt van hebben. De zorg voor de koördinatie van de kartering en van de ruimtelijke bestanden, zou derhalve eigenlijk onder een koördinerend ministerie moeten vallen, zoals onder Algemene Zaken of onder de minister van Binnen- landse Zaken, die toch al de koördinator van het informa- tiebeleid is. Op die manier worden de kosten ook wat logischer verdeeld. Wel is de minister van vrom koördi nerend bewindsman voor de vastgoedinformatie, met het ravi als adviesorgaan, maar dat geldt alleen voor de grootschalige informatie, en daarvan alleen nog die welke 36 KT 1988.XIV.2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 38