te werken. Zoals ook in Noorwegen gebeurt worden door
de kommissie de reeds aanwezige digitale geografische
bestanden gei'nventariseerd. Tevens werden de behoeften
van de lokale overheden omschreven: bijhouden van ver-
anderingen in gebouwen, land en infrastruktuur, voorspel-
len van veranderingen in behoeften aan huizen,
onderwijs, reispatronen, rekreatiemogelijkheden, land en
gemeenschapsdiensten, het plannen van diensten, het be-
heer van hulpbronnnen, onderhoud van gebouwen, vuil-
nisdiensten, plantsoenen, mobiele bibliotheken en
ambulances, het beheer van het verkeersnetwerk: wegen-
onderhoud, openbaar vervoer, bescherming en beveiliging
van de bevolking, door politie en brandweer, vastgoedont-
wikkeling door eigendomsregistratie en investeringen.
In 1980 verseheen in het Verenigd Koninkrijk het zoge-
naamde Black Report8, dat grote lokale verschillen in de
gezondheidstoestand van de Britse bevolking aan het licht
bracht. Het rapport leidde tot een toenemende belangstel-
ling voor de mogelijke relaties tussen ziekten en milieu-
faktoren en regionale variaties in de voedselkonsumptie.
Een probleem bij het koppelen van die soorten informatie
was echter het ontbreken van geschikte gebiedseenheden
waarop alle gegevens konden worden betrokken. Als zo-
danig werden ook hier postcode-gebieden voorgesteld.
Als uitkomst van die kombinatie van informatie voorziet
men een verbetering van beheer en planning van facilitei-
ten op het gebied van de gezondheidszorg.
Naast de beschikbaarheid van digitale informatie ziet
Lord Chorley als grootste probleem de variaties in ruim-
telijke eenheden en in Systemen voor de ruimtelijke vast-
legging. Hij meent dat de regering, als belangrijkste
gebruiker van geografische informatie, hier regulerend en
standaardiserend dient op te treden. Organisaties moeten
informatie tevens als een de gemeenschap toebehorende
hulpbron zien, hetgeen echter niet wil zeggen dat die in
formatie centraal bewaard moet worden, juist niet, zegt
Chorley, want dan verliest men zijn belang in het up to
date houden van de bestanden.
In aanmerking genomen de grote sommen gelds die door
regeringsinstanties worden uitgegeven om ruimtelijke ge
gevens te verzamelen, en tevens gelet op het veelvuldig
ontbreken van vergelijkbare bestanden buiten de overheid,
steh Chorley dat deze gegevens zo veel mogelijk beschik-
baar moeten worden gemaakt voor derden, om het ge-
bruik ervan te maximaliseren. Dat wil niet zeggen dat dat
ook gratis moet zijn, de kosten van het beschikbaar stel
len moeten door de gebruikers worden voldaan.
Op centrale plaatsen in het land zijn bovendien datare-
gisters nodig om de gebruikers in Staat te stellen de infor
matie te vinden.
Konsequenties voor Nederland
Er is in Nederland sprake van een snelle overgang van
analoge naar digitale kartering. Steden als Utrecht en
Eindhoven hebben de bestanden al in digitale vorm ge-
reed, Amsterdam bezuinigt sterk op de analoge kaartpro-
duktie om de digitale kartering te versnellen. Stiboka
vermindert analoge karteringen om de snelle opbouw van
een bodeminformatiesysteem te kunnen bevorderen. De
mogelijkheden die er op digitaal gebied zijn voor de to-
pografische informatievoorziening worden door de heer
Groot aangegeven (zie eiders in dit nummer, red.). Die
snelle omzetting vraagt om veel onderlinge kontakten,
maar daar is juist sprake van een probleem, een barriere
die uit de weg moet worden geruimd.
Bij de bespreking van de milieukartering is al gewag ge
maakt van een eilandmentaliteit - die wordt tevens ver-
sterkt omdat de wil tot samenwerking lijkt te ontbreken.
Men lijkt niet meer van die eilandjes af te willen komen.
Dat is een opvallend verschil met de begintijd van de
nvk. In die begintijd, een periode met voldoende midde-
len, is de informatie-uitwisseling een raison d'etre van
onze vereniging geworden. Er is thans in een tijd van be-
zuiniging meer reden om zichzelf zo sterk mogelijk te
maken, om niet geprivatiseerd te worden, en dat leidt
blijkbaar tot een verminderende bereidheid tot samenwer
king: tussen karteringsinstanties onderling, tussen karto-
grafen en landmeters of fotogrammeters, tussen
kartografen en automatiseringsdeskundigen. Maar die ver
minderende samenwerking kan nooit in het belang van de
kartografie zijn. Het zal duidelijk zijn dat dit gebrek aan
kommunikatie tussen overheidsinstanties ten voordele
strekt van de kommercie, die dezelfde adviezen liever tien
maal aan verschillende instanties uitbrengt dan eenmaal.
Naast het ravi en de boco voor de grootschalige informa
tie zijn er wel kontaktgroepen voor de kleinschaliger geo-
informatie, zoals de Kontaktgroep Automatisering en de
Coördinatiecommissie Landmeetkundige en Kartografi-
sche Aangelegenheden. In de laatste participeren Landin-
richtingsdienst, Kadaster, Topografische Dienst en
Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat. Het betreff hier
echter geen technisch overlegorgaan maar veeleer een
gremium voor het bepalen van de gemeenschappelijke
Strategie jegens de bezuinigende overheid. De nieuwe
Werkgroep Automatisering van de nvk zou tevens de
doelstelling moeten krijgen de ervaring met de nieuwe
technologie te distribueren. Zoiets als een maandelijkse
nieuwsbrief zou hier uitkomst kunnen bieden, althans er-
varingen doorgeven en laten zien waar anderen mee bezig
zijn, verslag uitbrengen van benchmarks, marktonderzoe-
ken enzovoort. Er moet tevens een centraal punt komen
waar bekend is wat er allemaal gedigitaliseerd wordt, met
welke nauwkeurigheid, en tegen welke kosten dat ver-
krijgbaar is.
De Commissie Topografische Bestanden van het ravi laat
binnenkort inventariseren wat er aan grootschalig materi-
aal, zowel in analoge als in digitale vorm, aanwezig is.
Dat werk zou moeten worden uitgebreid naar kleinschalig
materiaal, zowel topografisch als thematisch. In de Vere-
nigde Staten is er een National Cartographic Information
Center, verbonden aan de United States Geological Sur-
vey, dat dergelijke inventarisaties bijhoudt. In Groot-
Brittannie wordt, zoals hierboven vermeld, iets dergelijks
ook voorgesteld. Ook in Nederland zou zoiets van de
grond moeten komen, een taak misschien voor de in-
geslapen Nederlandse Stichting voor Informatie en Docu
mentatie in de Kartografie, in samenwerking met het
Nederlands Bureau voor Bibliotheekwezen en Informatie-
verzorging, of voor de adviesraad op dit gebied (het ra
bin), of het Nationaal-Atlas Informatiesysteem9, waarover
tijdens het lustrum door de heer Bakker wordt
gesproken10. Een dergelijk advies is al eerder uitgespro-
ken in een in opdracht van het nobin vervaardigd
rapport11
Wanneer we het model van het Noorse karteringsplan
aanhouden, zou men in Nederland, zodra een overzicht
40
KT 1988. XIV. 2