van de beschikbare geo-informatie aanwezig is, na moeten
gaan aan welke informatie in welke vorm in de toekomst
behoefte is. Niet op basis van aanwezige bestanden, maar
van de informatiebehoefte. Voor een analyse van de be-
hoeften verwijs ik nogmaals naar de Studie van Lord
Chorley over Groot-Brittannie. Men heeft in Nederland
kunnen konstateren dat de reguliere uitgave van kaartse-
ries als de Bodemkaart en de Geomorfologische kaart op
körte termijn gediskontinueerd kan worden, eigenlijk zon-
der veel raadpleging van de gebruikers, en dergelijke
beslissingen zouden in de toekomst aan een algemeen
plan voor de kartering of geo-informatievoorziening moe
ten worden getoetst.
Een nationaal karteringsplan voor Nederland zou moeten
voorzien in een betere samenwerking tussen de diverse
karteringsdiensten, in uitwisseling van informatie tussen
kaartproducenten, in een centraal punt waar bekend is
wat allemaal gedigitaliseerd wordt, een betere dokumenta-
tie en een informatiecentrum voor het publiek.
Een eerste stap in deze richting moet bestaan uit het in
het leven roepen van een regeringskommissie die een Na
tionaal Karteringsplan koncipieert. De kommissie zou
moeten bestaan uit geödeten, fotogrammeters, geografen
en kartografen. Wat in Noorwegen of in het Verenigd Ko-
ninkrijk mogelijk is moet hier toch ook gerealiseerd kun
nen worden. De Nederlandse Vereniging voor Kartografie
moet het haar taak achten de gedachte aan een Nationaal
Karteringsplan uit te dragen, post te doen vatten en mate-
riaal aan te dragen voor de verwezenlijking ervan.
Van dit karteringsplan dienen de volgende onderdelen
deel uit te maken:
1. Richtlijnen voor de informatieverzameling. Wanneer
men iets vastlegt, op nationaal, provinciaal of gemeen-
telijk niveau, zou dat volgens bepaalde normen moeten
gebeuren, aangaande het format, de wijze van lokalisa-
tie en de nauwkeurigheidstolerantie daarbij, om op die
manier meer mogelijkheden te scheppen voor de uit
wisseling.
2. Een versneide produktie van gedigitaliseerde basiskaar-
ten of topografische bestanden op verschillende scha
len. Wanneer dit in Groot-Brittannie zozeer nodig
geacht wordt, zal dit in Nederland ook snel zover zijn.
Het alternatief is hier dat men zelf bestanden gaat aan-
leggen, er dus duplicering van inspanningen optreedt,
en het risiko ontstaat dat er verschillende standaarden
worden ontwikkeld.
3. Het opzetten van een netwerk voor de uitwisseling van
informatie. Het model dat door Bakker van een moge
lijk Nationale-Atlas Informatiesysteem is geschetst,
verdient hier de aandacht. Het is in principe alleen ge-
richt op kleinschalige thematische informatie. De in-
stantie die de uitwisseling van informatie zou moeten
koördineren zou in een eerste fase gekoppeld kunnen
worden aan een onderzoeksinstituut, zoals het gis-
expertisecentrum van de Utrechtse universiteit waarin
ook de Landbouwuniversiteit Wageningen en het itc
participeren, en in een operationele fase aan een in-
stantie zoals de Afdeling Informatievoorziening van de
Rijksplanologische Dienst.
4. Het uitstippelen van een beleid op het gebied van de
ruimtelijke informatievoorziening waarbij per soort in
formatie wordt aangegeven in welke fasering welke be-
dekking of inventarisatie gewenst is, onderbouwd door
gebruikerswensen
5. Onderzoek dat nodig is om dit beleid te kunnen onder-
bouwen en uit te kunnen voeren.
6. Onderwijs; er dienen voldoende mensen te worden op-
geleid om met de nieuwe Gis-technieken te kunnen
werken.
7. Een verdeling van de noodzakelijk geachte werkzaam-
heden over de verschillende karteringsdiensten, uitge-
werkt in gefaseerde produktieplannen.
Naast het vaststellen van richtlijnen kan men in het Na
tionaal Karteringsplan ook proberen bepaalde voorwaar-
den of omstandigheden voor het werk te scheppen,
bijvoorbeeld die van openbaarheid van de overheids-
bestanden, voor zover deze niet strijdig is met privacy-
aspekten of met de staatsveiligheid. Zoals ook bij Groot-
Brittannie het geval was wil openbaarheid nog niet zeggen
kosteloze verstrekking.
Wanneer een dergelijk karteringsplan tijdig wordt op-
gesteld, moet dat de mogelijkheid bieden de ruimtelijke
aspekten van het bestuur en de inrichting van Nederland
in het begin van de volgende eeuw kartografisch goed te
onderbouwen.
Noten
1. Norsk Kartplan. Norges Offentlige Utredninger 1979 54.
Oslo: Universitetsforlaget; Norsk Kartplan 2. Tematiske kart
og geodata. Norges Offentlige Utredninger 1983: 46. Oslo:
Universitetsforlaget; Norsk Kartplan 3. Geodesi. Norges Of
fentlige Utredninger 1984: 4. Oslo: Universitetsforlaget.
2. Zie voor het National Mapping Program het United States
Geological Survey Yearbook, fiscal year 1985. United States
Government Printing Office, Washington DC, 1986.
3. Nota Opzet voor een geintegreerde aanpak van de vervaardi-
ging, bijhouding en uitgifte van het kaartmateriaal van het
Kadaster. Kadaster, Directie Landmeetkunde en Kartografie.
Amersfoort, maart 1988.
4. Bestuurlijke Overleg Commissie voor Overheidsautomatise-
ring (BOCO) Rapport no. 7 - Informatievoorziening en auto-
matiseringsactiviteiten op het gebied van de kleinschalige
kartografie binnen de overheid. Den Haag, 1981.
5. Zie noot 1.
6. Zie noot 2.
7. Department of the Environment, Handling Geographical In
formation. Report on the Committee of Enquiry chaired by
Lord Chorley. London: HMSO, 1987.
8. Black Report: Inequalities in Health. Uitgave Department of
Health and Social Securities. London, 1980.
9. Derde editie Atlas van Nederland. Eindrapport van de ad-hoc
commissie voor de evaluatie van de Atlas van Nederland,
uitgebracht in opdracht van de Stichting Wetenschappelijke
Atlas van Nederland in februari 1988. Den Haag: Staatsuit-
geverij
10. Zie eiders in dit nummer het artikel van Bakker, Van Elzak-
ker en Ormeling over het Nationale-Atlas Informatiesysteem.
11. E.H. van de Waal, De harmonisatie en coördinatie op het
gebied van de aan locatie gebonden informatie. Rapport uit
gebracht op verzoek van de Stichting Nederlands Orgaan
voor bevordering van de Informatieverzorging (NOBIN).
Utrecht, 1985. Zie aanbeveling no. 3.
KT 1988. XIV. 2
41