Een Nationale-Atlas Informatiesysteem
N.J. Bakker, C.P.J.M. van Elzakker en F.J. Ormeling
Inleiding
Een nationale-atlas informatiesysteem is een centraal ge-
gevensbestand waaruit op een aantal verschillende manie-
ren ruimtelijke informatie te ontlenen is, met name
informatie die men traditioneel in een nationale atlas aan-
trof. Een dergelijk systeem heeft echter een grote meer-
waarde vanwege de uitbreiding van gebruiksmogelijkheden
die het biedt.
De Amerikaanse kartograaf Monmonier heeft nog eens
een keer aangegeven (monmonier, 1982) in welk een ge
ringe mate kartografen zelf bepalen welke kaarten worden
vervaardigd. We zijn eerder uitvoerders dan opdrachtge-
vers. Het zijn de maatschappelijke krachten en degenen
die zieh tot woordvoerders daarvan maken, die bepalen
welke ruimtelijke informatie verzameld wordt, al of niet
met de bedoeling deze te visualiseren: het is het leger dat
bepaalt welke topografische kaartseries worden vervaar
digd dan wel bijgehouden, het zijn de utiliteitsbedrijven
die de mate en het tempo bepalen waarin de gbkn
(Grootschalige Basis Kaart Nederland) gereed komt, het
zijn de ingenieurs van Rijkswaterstaat die de bedekking
met grootschalige civiele kaartwerken bepalen van de
meer kwetsbare delen van ons land.
Kartografen hebben in het verleden wel pogingen gedaan
kaartwerken of karteringen op te zetten, of te behouden,
maar zonder veel resultaat. Een kartograaf als Schokken-
kamp heeft dertig jaar lang gepleit voor het vervaardigen
van een nationale atlas van ons land voordat dit idee,
door geografen gedragen, door de maatschappij werd
overgenomen, en het duurde toen tien jaar voordat er ook
in de redaktie kartografen bij werden betrokken. De
kaartserie 1:100.000 van de Topografische Dienst, vervaar
digd tussen 1952 en 1958, werd in 1960 door het Ministe-
rie van Defensie geschrapt, ondanks het ook toen al
levende besef dat deze kaartserie voor civiele doeleinden
van het grootste belang was. De studiedagen van de nvk
in Rolduc in 1984 hebben weer eens aangetoond hoezeer
deze kaartschaal beantwoordt aan de wensen van de regi
onale overheden, en hoezeer het betreurd wordt door die-
zelfde regionale overheden dat de produktie van kaarten
op deze schaal niet in het reguliere takenpakket van de
Topografische Dienst is gebleven.
Een dergelijke beslissing zou anno 1988 misschien niet
meer zo gauw genomen kunnen worden: de gebruikers
zijn nu mondiger, de samenwerking tussen ministeries is
meer geinstitutionaliseerd, en men zou nu met verdeel-
sleutels misschien toch tot een sluitende financiering van
deze onderneming hebben kunnen komen. Toch roept het
de vraag op waarom kartografen niet andere wegen heb
ben gevonden om op de behoefte aan gevisualiseerde
ruimtelijke informatie te wijzen, en de maatschappij van
de noodzaak daarvan te overtuigen. Een volk dat leeft
bouwt aan zijn toekomst, Staat er op de Afsluitdijk. Zon
der kaarten is dat echter moeilijk.
Het blijft curieus dat die behoefte aan ruimtelijke infor
matie, die immers hun toekomstmogelijkheden mede be
paalt, zo weinig door kartografen zelf wordt gesignaleerd.
Wanneer we die behoefte zouden kennen, zou het moge-
lijk zijn met meer gewicht en met betere argumenten de
beslissingen van de maatschappij om al of niet tot het
verzamelen en visualiseren van ruimtelijke informatie
over te gaan te beinvloeden en te begeleiden. Een mooi
voorbeeld, dat net bij de produktie van het katern Milieu
van de tweede editie van de Atlas van Nederland heeft
gespeeld, is bij ons het ontbreken van landelijke milieu-
karteringen. Elke provincie is op zijn eigen houtje bezig
met inventarisaties van de zelf gekozen parameters, maar
die zijn niet tot landelijke overzichten aan elkaar te pas
sen. En het gaat hier toch bij uitstek om verschijnselen
die zieh weinig van provinciegrenzen aantrekken.
De behoefte aan ruimtelijke informatie kunnen we dus
nog niet aangeven, maar hetzelfde geldt eigenlijk ook
voor het gebruik van ruimtelijke informatie. Hoe worden
de kaarten, die we dan wel maken, gebruikt? Wat doen
de instanties, die een abonnement op de Waterstaatskaart
1:50.000 hebben met die kaart? Hoe gebruiken geografi-
sche onderzoekers de Atlas van Nederland of de kaartjes
van Tamsma uit de TESG-rubriek The Netherlands in
Mapsl Wat doet men op de middelbare school met een
atlas? Als men af moet gaan op de vragen uit de begelei-
dende boekwerkjes zijn ze er alleen maar om op te
zoeken wat de omstandigheden op een bepaalde plaats
zijn of waar bepaalde verschijnselen voorkomen. Pas met
de Studie van Van der Schee (van der schee, 1987) wor
den ook duidelijk verbanden gelegd tussen de sprei-
dingspatronen van verschillende verschijnselen, en kunnen
we hopen dat dit thans ook onderwezen gaat worden.
Vanwege onze expertise als kartograaf hebben we wel eni-
ge invloed op de manier van opname, op de manier van
visualiseren. Maar dat is werken binnen de door anderen
aangegeven marges. Bovendien is dat werk dat onder
druk Staat, vanwege de mogelijkheid die de informatiever-
schaffers hebben om de informatie zelf te visualiseren,
gebruik makend van de grafische Software pakketten die
thans beschikbaar zijn. Dat leidt tot vele ongelukken, en
het Kartografisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit
Utrecht is bij voorbeeld vooral bezig met patientenzorg:
het weer beter maken van de produkten van onoordeel-
kundig gebruik van gimms, disspla of atlas Graphics.
Maar er is meer dan patientenzorg weggelegd voor karto
grafen in de toekomst: we blijven deskundig in het aange
ven van welke informatie hoe verwerkt moet worden,
welke typen informatie met welke eigenschappen tot zin-
KT 1988.XIV.2
43