zijds heeft het kwadraatnet of het vierkantennet methodo logisch een andere funktie, maar ook supplementair nog een heel konkrete doelstelling. Het vormt in de eerste plaats het basisstramien voor de uitbouw van het effektieve opgravingsprojekt. De eigenlij- ke opgravingswerken gebeuren inderdaad meestal volgens een systematisch uitgebouwd rechthoekig patroon met on- derverdelingen, kwadraten genoemd, van bijvoorbeeld 5 bij 5 meter of 10 bij 10 meter. Figuur 3. In een te velde uitgestippeld kwadraatnet kan men ar- cheologische vondsten (V) gemakkelijk inmeten t.o.v. de kwa- draatpunten zelf of t.o.v. de eventueel uitgezette of gemateriali- seerde kwadraatlijnen. Verdere verdichting van het ruitennet ver- gemakkelijkt de kartering op ruitjespapier, tijdens de opgravingsfase zelf. Figuur 2. In zeer verstoorde of struktuurloze gebieden, zoals de- ze zandige puinhelling, zijn gekarteerde grotere rotsblokken dankbare referentiepunten bij de verkenning en de planning van archeologische opgravingen. Ook de hoogtelijnen zijn daarbij onontbeerlijk: Rotsgrafheuvel op de rand van de Nijlvallei op 15 km ten noorden van Edfu, Opper-Egypte.) Uitzetten en karteren van het puntennetwerk Met opzet blijft de titel nogal vaag omdat we hier zeer formeel een onderscheid willen maken tussen enerzijds het net van topografische punten (de meetkundige grondslag) en anderzijds het kwadraatnet, dat zeker voor uitgestrekte archeologische gebieden (groter dan 1 ha) van toepassing is. Ook al kunnen beide netten onafhanke- lijk van elkaar uitgezet worden, toch is het nuttig en veel- al zelfs nodig het metrisch en numeriek verband tussen beide te kennen. Meer nog, we zullen zelfs aantonen dat het ene net het best uitgebouwd kan worden in funktie van het andere. Het doel van beide netwerken is in wezen gedeeltelijk hetzelfde, namelijk om vanuit de desbetreffende punten aan detailkartering te doen. Met andere woorden, men zal vanuit die punten andere dementen inmeten die zodoende gelokaliseerd kunnen worden in het relatieve of absolute assenstelsel dat men voor deze kartering gebruikt. Ander- Een verdere onderverdeling binnen dit patroon zal in de tweede plaats een gemakkelijke situering laten bewerkstel ligen. Deze lokalisatietechniek, die relatief voldoende nauwkeurig is, is door archeologen zelf makkelijk uit te voeren aan de hand van een eenvoudige meetband en zo mogelijk een prisma. Het spreekt voor zieh dat de plani- metrische koördinaten van op een dergelijke manier opge- meten Objekten (V in figuur 3) zeer eenvoudig en met een relatief grote nauwkeurigheid gemeten en berekend kunnen worden, indien het meetkundig verband tussen beide netwerken eenduidig bepaald werd. Het is daarom zeer sterk aan te raden dat de archeologische werkzaam- heden, zowel het uitzetten van sleuven en de uit te graven zones of kwadraten als de eigenlijke opgravingswerkzaam - heden, niet worden ingezet, vooraleer het kwadraatnet te velde werd uitgestippeld. Gebeurt dit niet, dan moet de voorlopige archeologische registratie onderworpen worden aan een rotatie en een translatie en moeten alle voorlopi ge identifikatie- en lokalisatie-aanduidingen veranderd worden. Het behoeft geen betoog dat dit een ernstige aan- leiding tot fouten kan zijn. We gaan nu even dieper in op beide netwerken. Het topografisch net De konstruktie van de meetkundige grondslag is vrij alge- meen bekend bij kartografen en zeker bij topografen. Naar gelang de uitgestrektheid van het terrein, de voor- handen zijnde instrumenten, de terreinmorfologie en de zichtbaarheid zal men den van de mogelijke methoden KT 1988.XIV.3 open rotsgraf r i bedolven graftoegang rotsblok (tussenhoogtelijn 3 10m V(X„.4X. Y„ .4Y> IX Y '*n ♦«••V 20

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 22