aanwenden. Uitgestrekte en sterk geaccidenteerde gebie- den vragen wel eens om een triangulatie of een drie- hoeksketting, al dan niet vasthakend aan het nationale geodetische net. Is het terrein eerder vlak, maar weinig doorzichtig (al dan niet door begroeiing veroorzaakt), dan kan de opbouw van een veelhoeksnet of polygoon wel eens de beste oplossing bieden, wederom door voor- of achterwaartse insnijding vastgehaakt aan het nationale ge odetische net. Veelal is de terreinoppervlakte klein ge- noeg om de aardkromming in de praktijk buiten beschouwing te laten. Archeologen hebben de goede gewoonte hun opgra- vingssleuven of kwadraten te orienteren volgens de hoofd- richtingen van de windroos. Wanneer de meetkundige grondslag niet in te passen is in het nationale net en men op een eigen oorsprong van het koördinatennet aangewe- zen is, dan nog is het raadzaam het koördinatensysteem naar het geografische noorden te orienteren. Hierdoor vermijdt men nadien in elk geval alle rotatieperikelen. Zo kan de archeoloog de geografische noordrichting steeds gebruiken om mogelijk nieuwe testsleuven aan te brengen en te orienteren. Kennis van de magnetische declinatie is daarbij wel vereist. Normaliter leest men die af op een topografische kaart van die Streek. Naar gelang de uitgestrektheid van het gebied zal men met netten van verschillende orde werken. Het is sterk aan te bevelen bij de verdichting van het netwerk reke- ning te houden met de opbouw van het kwadraatnet. Dit wordt verderop in de tekst duidelijk gemaakt. Courante handboeken over landmeetkunde bevatten in ex tenso de metings- en berekeningswijzen van de verschil lende genoemde methoden. Weliswaar zijn de berekeningsprocedures thans in sterke mate geautomati- seerd, maar in vele gevallen zijn kleinere opgravingsequi- pes öf niet uitgerust met de nodige apparatuur öf ze kunnen er niet mee opereren in een aantal gebieden van de wereld. In de archeologische literatuur vindt men weliswaar veel aandacht voor de topografie, die dikwijls of te komplex wordt behandeld of, in tegenstelling hiermee, te sim- plistisch. In het eerste geval struikelen vele archeologen hierover en verwaarlozen hierdoor wel eens de karterings- aspekten van de veldarcheologie. In het tweede geval wordt de hele topografische opdracht herleid tot een cu- mulatie of een opeenvolging van losstaande handelingen, zodat de archeoloog wel eens inzicht in de verbanden of in de weerslag van de ene op de andere bewerking mist. Zo ontstaan uiteindelijk wel eens grove fouten en/of is de kontrole op de betrouwbaarheid van de karteerresultaten totaal zoek geraakt. Ik meen te mögen stellen dat men, zeker voor uitgebreide karteringen (vanaf 1 ha en groter) het beste een beroep doet op specialisten ter zake. Weliswaar blijft de Stelling bestaan dat topograaf-specialisten alleen maar echt zinvol- le resultaten zullen boeken wanneer ze nauw samenwer ken met en inzicht hebben in de archeologie. Het kwadraatnet Een ruitennet in kwadraatverband is zeer kenmerkend voor archeologische opgravingscampagnes. Dit netwerk F Figuur 4. Kwadraatpunten zijn niet steeds makkelijk bruikbaar. Het 100 m x 100 m ruitennet in het voorgestelde kaartuittreksel werd daarom niet gematerialiseerd in de punten Fy en Ff maar op respektievelijk 15 m en 25 m daar vandaan. Ff ligt le gen een muur aan, Fyop de zompige helling naar de rituele vijver. (Detail uit de quadrichromie-kaart van Elkab, Opper- Egypte, op schaal 1:1000. Heilig meer KT 1988. XIV. 3 21

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 23