nog de detailkartering organiseren, dan was de inefficien-
tie kompleet. Inderdaad, ook al koos men vrijuit, en los
van mogelijk bestaande netwerken, de juiste positie en
richting van het vierkantennetwerk, dan nog was het een
frequent voorkomend verschijnsel, door de aard van het
netwerk zelf, dat bepaalde hoekpunten van het kwadraat-
net niet te konstrueren waren, onbruikbaar waren voor
detailkartering of zelfs helemaal niet meer toelieten het
netwerk van daaruit verder op te bouwen. Een blik op de
kaart van Elkab in figuur 4 maakt dit direkt duidelijk,
omdat men in bepaalde kwadraatpunten (zoals F y en Fe)
niet eens een driepoot kan opstellen of punten materiali-
seren
Ook de nauwkeurigheid van de kwadraatpunten laat, bij
een dergelijke opbouw, te wensen over, zeker als het om
uitgestrekte gebieden gaat. Zowel de afstands- als de
hoekmeting zal hier of daar mank lopen, doordat men de
positie van de punten zelf niet meer kan kiezen (eens dat
de oorsprong en de richting van het kwadraatnet vastge-
legd werden), zoals dit wel in de triangulatie of polygo-
natie het geval is. Hierdoor zullen bepaalde kwadraat
punten uitgezet moeten worden in weinig komfortabele si-
tuaties, doordat bijvoorbeeld niveauverschillen,
zichtbaarheid of opstelmogelijkheid wel eens te wensen
over kunnen laten.
Bekijk bijvoorbeeld Fy tegen de muur van een gebouw en
Fe in het modderig colluvium van het 'Heilig meer' in fi
guur 4.
Een heel wat betere oplossing voor de konstruktie van het
kwadraatnet is de aanmeting van kwadraatpunten, uitgaan-
de van het topografisch netwerk. Voor uitgestrekte gebie
den organiseert de topograaf een meetkundige grondslag
met punten van verschillende orde. Na de uitzetting te
velde (materialisering) en de opname (opmeting en bere-
kening) van de eerste-orde punten (figuur 5a), kan de to
pograaf al een eerste terreinschets maken. Daarop
konstrueert hij het ruitennet (figuur 5b), dat hij vervol
gens ook op het terrein rudimentair kan inschatten. Bij-
gaande overzichtskaartjes van de opgravingssite Lehun in
Jordanie (figuur 5) geven hiervan een duidelijk voorbeeld.
Op de terreinschets werden ook de hoogtelijnen ruwweg
overgenomen van de topografische kaart 1:50.000 (figuur
5c). Zo ontstond een goed bruikbaar verkenningsplan
waarop de eerste archeologisch belangrijke terreinelemen-
ten eveneens zijn ingepast (figuur 5d).
De verdichting van het topografische puntennet kan nu
beginnen. Enerzijds houdt men rekening met de nodige
plaatselijke dichtheid van opstelpunten voor de detailkar
tering nadien, anderzijds tracht men de nieuwe lagere-
orde punten zo te kiezen dat ze zo dicht mogelijk bij de
LEHUN
Fa
|Ga
c. schetsmatige overname van het hoogtelijnenpatroon uit de topografische kaart 1:50.000;
d. schets van archeologica en lokalisatie van tweede-orde topografische punten, zoveel mogelijk in de omgeving van de kwadraatpunten
die later te velde worden gematerialiseerd.
KT 1988. XIV. 3
10 500 m.
iOtt
■100001»
.EBAlofiN,
'Koock
10000
200m
23