later uit te zetten kwadraatpunten liggen (zie bijvoorbeeld de punten 3.100 tot 3.400, 6.100 en 13.100 in figuur 5d). Uiteraard kan men die kwadraatpunten ook door voor- waartse insnijding of aan de hand van de poolkoördina- tenmethode viseren. Er wordt dan wel verondersteld dat men eerst de nodige richtingen, respektievelijk afstand en richting, heeft berekend op voorhand. Door aanmeting vanuit een nabijgelegen topografisch punt kan men op zeer eenvoudige wijze en met dito instrumen- ten het kwadraatpunt uitzetten, op voorwaarde dat minstens een van de omgevende kwadraatpunten zichtbaar is. Een preciese meetband, een (pentagon)prisma en en- kele jalons en/of meetpennen zijn voor deze konstruktie ruim voldoende. Het spreekt voor zieh dat de nauwkeu- righeid van de kwadraatpuntenpositie des te groter zal zijn naar gelang ze zijn aangemeten vanuit dichterbij ge legen topografische punten. Uit de hier volgende werkwijze zal duidelijk worden dat ook de archeoloog, zonder topografische opleiding, deze konstruktie aankan, nadat de topograaf eerst de topografi sche punten heeft uitgezet en berekend. Stellen we dat aX en aY respektievelijk het verschil in X- en Y-waarde is tussen het gekende topografische punt P en het uit te zetten kwadraatpunt K in de nabije omge- ving. Zoals figuur 6 aantoont plaatst men zieh met het prisma (en met valstok, jalon of schietlood) op een af stand aX vanaf P. Men roteert nu langzaam rondom P totdat men de meetband in een loodrechte positie op de verbindingsrechte met het reeds gekende kwadraatpunt L heeft geplaatst (K' in figuur 6a). Nu zet men K'K,=aY uit. Ter kontrole kan men deze procedure hernemen, be ginnend bij aY, indien een tweede kwadraatpunt, bijvoor beeld M, eveneens zichtbaar is (figuur 6c en 6d). In principe moet K, identiek zijn aan K2. Is dit niet het ge- val, dan moet men K, en K2 vermiddelen tot K (figuur 6e). In feite vindt men ook K als snijpunt van de twee haakse rechten die door respektievelijk MK" en LK' lo- pen. Zelfs zonder prisma is deze werkmethode nog enigszins te volgen. Hiertoe gebruikt men een koord waarmee men een rechthoekige driehoek opspant en waarbij elke recht- hoekzijde de lengte heeft van respektievelijkAX en aY. De schuine zijde is dan (aX)2+(aY)2. In elk hoekpunt brengt men een jalon (of meetpen) aan waarvan een van de scherpe hoeken in het punt P wordt geplant (figuur 7). Twee personen houden elk de overige twee jalons of pi- ketten vast en draaien zodanig rondom P dat en de 3 koorddelen (van de 3 rechthoekszijden) gespannen staan en de beide jalons op een rechte liggen met L. De reste- rende scherpe-hoek-jalon geeft in die stand de positie van K aan. Men herhaalt deze operatie, ter kontrole, na om- wisseling van de beide scherpe-hoek-jalons, zoals figuur 7 duidelijk aantoont. Het spreekt voor zieh dat, bij ontstentenis van M en L, dezelfde werkwijze in P nog realiseerbaar is als men te- zelfdertijd deze konstruktie laat uitvoeren in een topogra fisch punt dat vlakbij L en/of M gelegen is. Het vasthaken van het kwadraatnet aan het nationaal geo- detisch net biedt het voordeel dat verspreid gelegen ar- cheologische opgravingen binnen een zeer uitgestrekt ge- bied altijd hetzelfde ruitennetsysteem volgen. Bij eventue- le opvulling van tussenliggende zones, kan gewoon hetzelfde netwerk verder gebruikt worden. Het plan van de restheuvel in figuur 8 laat ook zien dat de opbouw van een kwadraatnet in een sterk heuvelachtig gebied alleen maar mogelijk is dank zij de inmetingen vanuit de topografische punten. De onvoldoende zicht- baarheid rondom de geprononeeerde heuvel belet de posi- tiekontrole van alle kwadraatpunten onderling. Het kwa draatpunt in de noordwesthoek van figuur 8 werd welis- waar vanuit 0.5 ingemeten, doch rechtstreekse kontrole op de andere kwadraatpunten was uitgesloten. Wanneer er geen aansluiting mogelijk is met het bestaand nationaal of regionaal koördinatennet, dan kan men een plaatselijk relatief koördinatennet opbouwen. De positie van de oorsprong van het X-Y-assenstelsel bepaalt men het best in de zuidwestelijke hoek buiten het archeologisch gebied, zodat men steeds met positieve koördinaten te KT 1988.XIV.3 Figuur 6. lnmeten van een kwadraatpunt K, uitgaande van een gekend topografisch punt P en een of twee andere kwadraatpunten (L en M). Figuur 7. Koordkonstruktie ter bepaling van een kwadraatpunt, uitgaande van dezelfde gekende punten van figuur 6 (Voor de werkwijze zie tekst.) 24

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 26