De waterstaatskartografie van Jan Blanken 1798-1838 R.M. Haubourdin Aan hetzelfde corps van waterbouwkundigen, is men van oudsher, verschuldigd, de nauwkeurige en voortreffe- lijke algemeene en bijzondere kaarten, hetzij van ri- vieren en zeegaten, hetzij van derzelver eilanden, kusten en reeden, hetzij van landkaarten alle voortrejfelijke stukken van kunst...' Zo roemt Jan Blanken Jz. (1755-1838) in het gezwollen taalgebruik van zijn tijd de kaartproduktie van het inge- nieurskorps van de waterstaat, waaraan hij van 1808 tot 1827 als inspekteur-generaal leiding gaf. In de periode vanaf de oprichting van de Rijkswaterstaat in 1798 tot aan de uitgave van de Algemene Rivierkaart in 1830, ontwikkelde zieh onder invloed van de bestuurs- centralisatie van het waterstaatsbeheer een nieuwe wa terstaatskartografie ter vervanging van de oude rivier- en waterschapskaarten. Naast de nieuwe militair- topografische, kadastrale en hydrografische karteringen van Nederland door genie- en marine-officieren en land- meters, brachten ook de waterstaatsingenieurs als Blan ken, vanaf 1798 belast met het waterstaatsbeheer, waterstaatkundig Nederland in de eerste helft van de 19e eeuw opnieuw in kaart. Terwijl Blanken tot de meest produktieve waterbouwkundigen van de periode 1795-1825 kan worden gerekend, is zijn bijdrage aan de waterstaats kartografie tamelijk onbekend gebleven, in tegenstelling tot de kaarten van kontemporaine waterbouwers als Chr. Brünings, C.R.Th. Kraijenhoff en A.F. Goudriaan. Dit wordt verklaard door het feit dat Blanken vooral bij zondere kaarten tekende van waterwerken, niet bestemd voor uitgave voor het publiek. Na te hebben gediend bij de besluitvorming en de uitvoering werden de kaarten ge- deponeerd in het archief. Er waren bovendien andere re- denen om een aantal kaarten niet tot publiek bezit te maken2. Militaire zeekaarten 1780-1798 Längs de Zuidhollandse kust op de grens van land en wa ter lag de oorsprong van de kartografische arbeid van Jan Blanken. Niet als waterbouwer maar als militair werd hij in 1775 op 20-jarige leeftijd benoemd tot opzichter der fortificatien op de Zuidhollandse eilanden in dienst van Holland. Onder de militaire ingenieur C.J. van de Graaff (1734-1812) leerde hij het landmeten en kaarttekenen bij de aanleg van de defensiewerken in de Vierde Engelse Oorlog van 1780-1784. Van de Graaff was een invloedrijk ingenieur en voorstander van een uniforme militaire kar tering, die Blanken's topografische tekenstijl sterk bein- vloedde. Uit hoofde van zijn opzichtersfimktie assisteerde Blanken Van de Graaff en na 1784 Christiaan Brünings (1734-1805), Inspecteur-Generaal van 's Lands rivieren en leermeester in de waterbouw, bij de jaarlijkse peiling van het Haringvliet, het vaarwater dat toegang gaf tot de Rot te rdamse haven. In de 18e eeuw dreigden de zeegaten in het Maasmondgebied door verzanding onbevaarbaar te worden voor de zeeschepen van de kooplieden-regenten. Dezelfde regenten eisten na de nederlaag tegen Engeland van 1784 van de Staten-Generaal maatregelen ter verster- king van de verwaarloosde vloot ter bescherming van de handel en welvaart van de Republiek. Teneinde hun eisen voor vlootherstel in de Defensie Commissie van de Staten-Generaal te ondersteunen, gaven de Rotte rdamse regenten, verenigd in de Admiraliteit op de Maze, in 1786 opdracht voor de vervaardiging van een nauwkeurige kaart van het Haringvliet ter illustratie van de verzanding (figuur 1). De gedrukte rivierkaarten van de kartografen Cruquius, Bolstra en Engelman uit 1733-1781 waren vanwege de veranderde zandplaten inmid- dels verouderd. Als geen ander kende Blanken dit vaarwater en hij ver- richtte tezamen met de kapiteins Haringman en Hartman peilingen voor de nieuwe hydrografische kaart, die werd samengesteld door de wiskundige Jacob Florijn3. Naar aanleiding van de diskussie over vlootherstel in 1785-1789 werd een begin gemaakt met een nieuwe opname van de kustwateren, die na 1795 werd voortgezet en waaraan Blanken met hydrografische kaarten van de volgende zee gaten een bijdrage leverde: Haringvliet (1782-1792); Brou- wershavense Gat (1794); Goerese Gat (1803); Texelse zeegat (1801-1807); Ooster-en Westerschelde (1804)4. De oprichting in 1787 van een kommissie ter bestudering van de lengtebepaling op zee, wordt in het algemeen als het begin van de moderne hydrografische kartering be- schouwd. Deze vernieuwing is echter niet voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek, maar indirekt ontstaan uit de politieke diskussie in de Staten-Generaal over het vlootherstel in 1785-17895. Blanken's hydrografische kaarten werden nooit in druk uitgegeven vanwege het militaire belang voor de kustde- fensie, want in eerste instantie karteerde hij als opzichter de zeegaten voor de aanleg van forten ter verdediging van de riviermonden längs de Hollandse kust. Dat deze mili taire zeekaarten ook voor de Marine van pas kwamen was in feite van sekundair belang. Vooral de kaart van het Brouwershavense gat vond alge mene toepassing. Aanvankelijk in 1794 getekend voor de kustdefensie tegen de Franse invasie voor admiraal Van Kinsbergen, overhandigde Blanken kort na de omwente- ling in 1795 een tweede exemplaar aan het Comite van Marine in Den Haag bestemd voor admiraal De Winter6. Behalve zeekaarten vond ook Blankens dokplan voor Hel- KT 1988.XIV.3 39

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 41