teurs in 1798-1829 niet in een nationale waterstaatkundige kaart van Nederland, maar in vele afzonderlijke gedetail- leerde beheerskaarten van de diverse waterwerken in het land. Dit was het indirekte gevolg van de voortdurende diskussie die van 1795 tot 1850 werd gevoerd over de ma- te van centralisatie van het waterstaatsbeheer. Die diskus sie gaf aanleiding tot vele reorganisaties van het waterstaatskorps, dat wisselend werd belast met het toe- zicht en het beheer12. Ook de aard en inhoud van Blankens waterstaatskaarten werd sterk bepaald door de bevoegdheden die hij als wa- terstaatsinspekteur uitoefende over de rijks- en provinciale waterwerken in de verschillende organisaties in 1798-1820. Van 1798 tot 1800 tekende Blanken als inspekteur der zeedijken en zeeweringen kaarten van de inspektie van de rijkswerken längs de Zuidhollandse kust voor Chr. Brü nings, president van het Bureau Waterstaat in Den Haag. Vervolgens van 1800 tot 1803 als kommissaris-inspekteur in de Departementen Delf en Dommel karteerde hij de zeegaten en grote rivieren, rijkswerken van algemeen be lang onder zijn beheer, en hield toezicht op provinciale dijken en wegen. Vooral na 1803 als lid van de Commis- sie tot Superintendentie over de zeegaten en rivieren in het Zuiderkwartier van Holland Steeg de kaartproduktie, omdat na elk stormseizoen van zowel de bestaande, uitge- voerde als geplande rijkswerken een speciaal afgemee- ten kaart...' werd verlangd13. Behalve de waterstaatsdienst vervulde Blanken tijdens de Bataafse Republiek tegelijkertijd betrekkingen bij de genie der de Commissie tot Superintendentie Rivieren in 1803, begonnen landmeters benoemd bij de Waterstaat met nieuwe rivierkarteringen. In 1804-1808 brachten zij de on- bekende riviervakken van de Wiaal, Merwede, Maas en IJssel in kaart (figuur 2). Deze kartering kwam mede tot stand onder invloed van de samenstelling van de nationale kaart, in 1798 opgedra- gen aan C.R.Th. Kraijenhoff, die tot 1806 tevens in wa terstaatsdienst was. Overigens betraf het een eenzijdige samenwerking omdat de waterstaatsingenieurs rivierkaar- ten tekenden voor Kraijenhoffs kaart, die pas na de vol- tooiing in 1823 ter beschikking kwam van de Waterstaat10. De waterstaatsingenieur had ook weinig profijt van de an dere nationale kartering door het departement van finan- cien. De verpondingskaarten van het Hollandse Kadaster uit 1806-1811 waren onbruikbaar voor de Waterstaat, om dat de landmeters van de Verponding alleen eigendommen en niet de rivieren, zeegaten en andere wateren karteer den. Dit werd overgelaten aan de waterstaatsinspekteurs, die hun rivierkaarten afstonden ten behoeve van de sa menstelling van de verpondingskaarten. Ook van de twee- de kadastrale opname van Nederland in 1811-1830 kon geen gebruik worden gemaakt omdat de resultaten groten- deels pas na 1830 beschikbaar kwamen, en toen was de eerste fase van de wegen- en kanalenaanleg reeds vol- tooid. De kadastrale plans zijn wel gebruikt voor de uit- gave van de Algemene Rivierkaart in 1830-1864". In tegenstelling tot de militair-topografische kartering re- sulteerde de karteringsarbeid van de waterstaatsinspek- Figuur 2. Fragment van de Rivierkaart van de Nieuwe Maas door J. Blanken en landmeter G. Valkis voor de Commissie Superintenden tie, schaal ca. 1:10.500, 1805. (ARAKT BLF inv. nr. 42). KT 1988.XIV.3 41

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 43