bruikt voor verschillende geologische (of landschappelij- ke) eenheden en is zwart gereserveerd voor menselijke aktiviteit. Zwart komt derhalve in de ogen van de ontwer- pers geheel niet in aanmerking, temeer daar, wanneer de kreekrug ook nog eens extra dicht bevolkt zou zijn, deze in de kaart veel te zwaar zou worden. Ook een andere kleur voor die bijzondere eenheden is, gezien het uit- gangspunt betreffende kleur, wat hen betreff aanvechtbaar. De diskussie betreffende de Symbolen spitste zieh toe op de kreekrug. Weliswaar is het niet geheel zeker dat West- Friesland destijds geheel door een veenpakket bedekt was, maar het is zeker zo onwaarschijnlijk dat de kreek rug overal bloot lag. Wanneer we de rest van het gebied egaal met het symbool voor veen bedekken, dan mögen we voor de kreekrug niet zomaar daarvan afwijken. Hoewel de uiteindelijke oplossing voor het probleem, een moirepatroon, er onkonventioneel uitziet, lag de keuze hiervoor eigenlijk erg voor de hand. Als we namelijk kleur als mogelijkheid al uitschakelen, dan houden we volgens Bertin nog vijf visuele variabelen over. Grijs- waarde komt slechts gedeeltelijk in aanmerking omdat (zoals gezegd) het niet duidelijk is dat sommige van die bijzondere eenheden ook aan het maaiveld te herkennen zijn. Grootte en grijswaarde komen bovendien niet in aanmerking omdat ze als visuele variabele, vergeleken met de weer te geven gegevens, van een te hoog niveau zijn (zie ook geels, 1987, 1988). Dan blijven grein, rich- ting en vorm over. De mogelijkheid van grein stuit op praktische bezwaren: we zouden dan voor ten minste een van de in te belichten kleuren een raster moeten hebben met minder (of meer) üjnen per centimeter. Het is ook maar de vraag of de le- zer verschil in grein voldoende opmerkt. Verandering in de richting van de rasters leidt evenmin tot snel waar- neembare verschillen. Vorm blijft dan als enige werkbare visuele variabele over. De manier om met vorm te werken binnen de gekleurde vlaksymbolen is met behulp van een moire-patroon. Om dit te kunnen realiseren en beheersen is eerst onderzoek verricht naar het gedrag van puntrasters onder verschil lende hoeken. Een verslag van dit onderzoek hopen wij in een volgend nummer van het Kartografisch Tijdschrift te kunnen publiceren. De bedoeling van het moire-patroon is dat de lezer in eerste instantie (bijvoorbeeld bij het kijken op enige af- stand) geen of weinig verschil ziet tussen het bijzondere patroon en het ernaast gelegen zusterpatroon. Pas bij na der onderzoek (bijvoorbeeld op leesafstand) mag het ver schil duidelijk worden. Wij hopen hiermee de ervaringen van de mensen in het terrein anno 1350 te kunnen si- muleren. Een bijkomend voordeel van de toepassing van het moire- patroon in de binnendelta bij Castricum is dat het gele vlekkenpatroon het zandige karakter van deze afzettingen aangeeft. Besluit De oude vorm van de kaart (een inventarisatie van de verschillende archeologische sites) was voor deze kaart, in verband met de dualistische doelstelling, niet geschikt. De geologische legenda van 1981 was voor deze kaart, in verband met de aard van het terrein, te beperkt. Wij heb ben getracht voor de verschillende bijzondere dementen van deze kaart, zowel wat betreff de geologie als de men selijke aktiviteit, logische en esthetisch verantwoorde oplossingen te vinden. Noten Het hier besproken kaartblad Hollands Noorderkwartier ca. 1350 na Chr. is als bijlage bij dit nummer van het Kartografisch Tijdschrift gevoegd. De auteurs hopen dat de lezer zijn of haar reakties op het sys- teem en vooral op het idee van vorm (moire) als toevoeging bij gekleurde vlaksymbolen met hen wil delen. Uw schriftelijke reakties kunt u richten aan P.J. Mouwes, Havikstraat 8 Bis, 3514 TP Utrecht. Literatuur Beekman, A.A. (1916), Geschiedkundige alias van Nederland, Deel III. 's-Gravenhage. Geels, J.H. (1987), Een model voor de keuze van vlaksymbo len, deel 1. Kartografisch Tijdschrift 1987. XIII .4, pp. 22-27. Geels, J.H. (1988), Een model voor de keuze van vlaksymbo len, deel 2. Kartografisch Tijdschrift 1988.XIV.1, pp. 18-23. Hallewas, D.P. (1981), Archaeological cartography between Marsdiep and IJ. Berichten van de Rijksdienst voor het Oud- heidkundig Bodemonderzoek 31, pp. 219-272. Hoenjet, M.J.H. en P.J.Mouwes (1988), Redactionele en thematisch-kartografische aspecten van de Archeologische Kaart van Nederland schaal 1:100.000, blad Noord-Holland anno 1350. Ongepubliceerde doctoraalscriptie, Utrecht. [Verkrijgbaar bij de auteurs.] Hoenjet, M.J.H. en P.J. Mouwes (1988), Productieaspecten van de Archeologische Kaart van Nederland schaal 1:100.000, blad Noord-Holland anno 1350. Ongepubliceerde doctoraalscriptie, Utrecht. [Verkrijgbaar bij de auteurs.] Lambooij, H. (1987), Getekend Land, nieuwe beeiden van Hol lands Noorderkwartier. Alkmaar. Willems, W.J.H. (1981), Romans and Batavians. A regional stu dy in the Dutch eastern river area. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 31, pp. 7-217. 50 KT 1988.XIV.3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1988 | | pagina 52