vloed van de wisselende weersomstandigheden.
Naast deze beperking wordt de ligging van de grenzen
beinvloed door de nauwkeurigheid en ouderdom van de
gebruikte basiskaarten. Grondwatertrappenkaarten uit het
begin van de jaren zestig zullen als gevolg van recente in-
grepen in de waterhuishouding en de toegenomen drin-
kwateronttrekkingen neit altijd de juiste situatie
weergeven. Dit werkt door in de begrenzing van de hy
drologische eenheden en betekent in feite, dat op sommi-
ge plaatsen kwelgebieden een kleinere en infiltratiegebie-
den een grotere omvang zullen hebben dan op de kaart is
weergegeven. Ook het ontbreken van enkele basiskaarten
voor delen van het studiegebied heeft invloed op de
nauwkeurigheid van de begrenzing van de kaarteenheden.
Dezer beperkingen hebben ertoe geleid, dat de kaart op
een schaal 1 125.000 is gepubliceerd.
Grondwaterscheidingen: Begrenzing van
stroomgebieden
Om de ruimtelijke samenhang tussen infiltratie- en kwel
gebieden te kunnen beschrijven, dient de omvang van het
gehele voedingsgebied, dat de kwelzone van ondiep
grondwater voorziet, bekend te zijn. De grens van dit
voedingsgebied wordt gevormd door een grondwaterschei-
ding. De kwelgebieden en bijbehorende voedingsgebie-
den, die op dezelfde hoofdwatergang afwateren, vormen
samen een stroomgebied. De onderscheiden stroomgebie
den hebben een oppervlakte varierend van ca 200 tot
meer dan 10.000 ha.
De waterscheiding van het ondiepe grondwater bevindt
zieh niet altijd ter plaatse van de hoogste delen van het
landschap, omdat de ligging sterk beinvloed kan worden
door het (kunstmatige) afvoersysteem. In gebieden met
een dicht afwateringsstelsel is de waterscheiding afgeleid
uit de waterstaatskaart, de grondwatertrappenkaart en de
topografische kaart. In gebieden zonder afwateringsstelsel
is de waterscheiding afgeleid met behulp van de isohyp-
senkaart en de topografische kaart.
Waterwingebieden en landgebruik
Waterwingebieden zijn opgevat als afzonderlijke stroom
gebieden, waarbinnen uitsluitend infiltratie optreedt. Voor
de omvang van het stroomgebied is uitgegaan van het in-
trekgebied, zoals dat door de provincies ambtelijk is vast-
gesteld. Dit intrekgebied komt overeen met de
zogenaamde 25-jaarzone van het pompstation. De grens
van deze zone geeft de tijd aan die het grondwater nodig
heeft om de pompputten te bereiken. Het werkelijke in
trekgebied van de pompstations kan aanmerkelijk groter
zijn. Nadere gegevens hieromtrent ontbreken echter
meestal.
Op de kaart zijn alleen de drinkwaterwinningen weerge
geven, die kwetsbaar zijn voor de uitspoeling van
meststoffen (freatische Winningen).
Naast de hydrologische informatie is op de kaart tevens
het landgebruik weergegeven. De natuurgebieden hebben
daartoe een aparte signatuur gekregen, zodat op eenvoudi-
ge wijze de ruimtelijke positie van deze gebieden ten op-
zichte van cultuurgrond binnen het stromingspatroon van
ondiep grondwater en oppervlaktewater te bepalen is.
Hierdoor kan worden nagegaan waar natuurgebieden po-
tentieel worden bedreigd door de toestroom van met nu
trieten belast grond- en oppervlaktewater.
Onder natuurgebieden zijn in het onderzoek alle cco-
systeemtypen verstaan, die worden aangeduid met algeme-
ne uiterlijke kenmerken van begroeiing (heide, naaldbos,
loofbos, gemengd bos) met kenmerken van beheer (onbe-
meste graslanden), of van het milieutype stuifzand, ven-
nen en plassen. Onder cultuurgrond worden alle vormen
van agrarisch landgebruik begrepen.
De produktie van blad 4, noordelijk zand-
gebied
Aan de hand van de verkregen gegevens uit de monothe
matische kaarten 1 50.000 is door het Kartografisch La
boratorium van het Geografisch Instituut eerst een deel
van het gebied met zeer complexe informatie.
Dit kaartje is gebruikt om de kaartsymbolen, de kleuren
en de reproduktiemethode vast te stellen. Ten opzichte
van de bladen 1 t/m 3 heeft blad 4 (zie bijlage) als extra
komplikaties dat ook het keileem met een vlaksignatuur
moet worden aangegeven en dat de kaartuitsnede bij
noordligging groter is dan het formaat dat verwerkt kan
worden. Het laatste is opgelost door het blad niet noord
te orienteren en het onderzochte gebied in tweeen te
delen. Voor de produktie van blad 4 zijn eerst de schets-
kaarten op de schaal 1 50.000, die op maatvaste teken-
film werden aangeleverd, fotografisch verkleind naar
1 125.000 en vervolgens aan elkaar gemonteerd. Van
deze montage zijn verschillende negatieve films gemaakt
waarop de niet benodigde delen zijn weggedekt. Zo ont-
stonden negatieven met contouren van de kleurvlakken en
negatieven met de verschillende lijnelementen. Deze zijn
achtereenvolgens op een vel fotografisch papier afgedrukt,
en ook nog eens afzonderlijk omgekontakt tot positieve
films. Het beeld op fotografisch paper is met potlood in-
gekleurd om als gids te fungeren voor korrekties van de
positieve films. De verbeterde positieve films zijn door
middel van het diaprocede overgebracht op graveerfilm.
Daarna volgden de procedures graveren, pelfilms maken,
pellen, rasters inkopieren enzovoort, die we verder
bekend veronderstellen.
Noot
N. de Wit (fysisch geograaf) is als toegevoegd onderzoeker
werkzaam bij de vakgroep Fysische Geografie van de Rijksuni-
versiteit Utrecht op het gebied van ruimtelijke effekten van
grondwaterverontreiniging.
Blad 4 van de hier besproken kaart is als bijlage bij dit nummer
van het KT gevoegd.
Literatuur
Klundert A.F. van der en P.W.M. Veelenturf (1986) Ruimtelij
ke visie op de intensieve veehouderij-problematiek. Landschap
3, no. 2 pp. 88 -101.
Vissers, H.J.S.M., Wit, N.H.S.M. de en W. Bleuten (1985)
Ruimtelijke effecten van bemesting via ondiep grondwater. Rap
port Vakgroep Fysische Geografie, Rijksuniversiteit Utrecht. 245
pp. (kaartjbijlagen.
Wit, N.H.S.M. de en W. Bleuten (in voorbereiding), Ruimtelij
ke effecten van bemesting in het Noordelijk Zandgebied. Rapport
Vakgroep Fysische Geografie, Rijksuniversiteit Utrecht.
58
KT 1988.XIV.3