berichten
Verslag studiedag Werkgroep Ge-
schiedenis van de Kartografie, Rhe
nen, 4 juni 1988
Op 4 juni 1988 werd in het stadhuis
van Rhenen een studiedag gehouden
met als onderwerp De Gelderse Vallei,
geschiedenis en kartografie. Voor 55
belangstellenden werden, na een körte
inleiding door prof. dr G. Schilder, vijf
voordrachten gehouden.
Als eerste hield dr H.R Deys een le-
zing over zijn onderzoek naar de karto
grafie van de Gelderse Vallei. Hij ging
onder andere in op de begrenzing van
de vallei, tussen Rijn en IJsselmeer, en
tussen Veluwe en Utrechtse heuvelrug;
een tweede grove afbakening is: het
gebied dat onder water zou lopen in-
dien de Rijndijk aan de zuidzijde van
de vallei zou doorbreken. Hiermee gaf
Deys een opstapje naar het ter sprake
brengen van de 'overstromingsgevoelig-
heid' van het gebied. Meerdere malen
heeft het gebied onder water gestaan.
Vervolgens deed hij verslag van zijn
minitieus onderzoek van het bewaarde
kaartmateriaal van de vallei. Veel ar-
chieven werden geraadpleegd om ont-
werpers van, tot voor kort nog
anonieme, kaarten te identificeren en
kaarten (nauwkeuriger) te kunnen date-
ren. Van veel kaarten werden dia's ge-
toond. Zijn onderzoek mondde uit in
een gedegen boek over de Gelderse
Vallei, waarvan het eerste exemplaar na
afloop van de studiedag aan de Com-
missaris van de Koningin te Utrecht,
jhr drs P.A.C. Beelaerts van Blokland,
werd aangeboden.
De tweede lezing werd gehouden door
ir W.G. van de Westerlingh. Hij behan-
delde de vallei met als startpunt de bo-
demkaart 1:50.000. Het was een
invalshoek die voor menig studiedagbe-
zoeker vrijwel onbekend was. Hij pleit-
te voor het gebruik van met name de
bodemkaart, maar ook de geologische
kaart bij het interpreteren van oud
kaartmateriaal.
Plaatsen als Wageningen en Rhenen
zijn van oorsprong agrarische nederzet-
tingen. De oudste bewoners moesten
kiezen waar zij hun huizen bouwden,
hun vee weidden en waar zij hun Pro
dukten verbouwden. De keuzemogelijk-
heden waren op de hellingen van de
zuidwestelijke uitlopers van de Veluwe,
respektievelijk de zuidoostelijke uitlo
pers van de Utrechtse heuvelrug, dan
wel in de vallei zelf. Eigenlijk was de
bodem in de vallei het meest vrucht-
baar. Maar deze was veel natter dan
die van de hoger gelegen delen. Boven-
dien waren de kansen op misoogsten
als gevolg van overstromingen na een
Rijndijkdoorbraak altijd aanwezig. De
oudste kernen van de nederzettingen en
de akkers van deze bewoners liggen
dan ook op de hellingen van de rug-
gen. Het vee kreeg gelegenheid tot gra-
zen in de lager gelegen vallei. Om op
de hellingen, ondanks de niet optimale
vruchtbaarheid, toch een voldoende op-
brengst te verkrijgen diende er bemest
te worden. Hiervoor werd veen uit de
vallei weggegraven (de plaatsnaam Vee
nendaal vindt hierin zijn oorsprong).
Dit had twee gevolgen. Het eerste was
bodemkundig van aard, immers door
het opbrengen van het veen werden de
akkers steeds verder opgehoogd. Een
tweede gevolg was dat het relatief
hooggelegen veen, dat een waterkeren-
de bescherming bood in het geval dat
de Rijndijk doorbrak, langzaam maar
zeker steeds verder werd weggegraven.
Hierdoor werd de overstromingsgevoe-
ligheid van de vallei als geheel steeds
groter. Een direkt gevolg hiervan was
dat het Rijnwater in 1555 tot voor de
poorten van Amersfoort stond.
De derde voordracht werd gehouden
door drs A.C. van Grootheest. Hij be-
handelde enkele aspekten van de (kar-
tografische) geschiedenis van het
gebied van Kraats en Binnenveld. Dit
is de Streek die grofweg omsloten
wordt door de plaatsen Ede, Rhenen,
Wageningen en Veenendaal. In het ge
bied heeft eeuwenlang onduidelijkheid
bestaan, en werd strijd gevoerd, over
de afbakening van grenzen. Onder an
dere werd op het terrein van de water-
beheersing binnen het gebied, door
verschillende waterschaps-, gemeente-
en provinciale besturen flink geruzied.
Het feit dat zowel de toponiemen
Kraats en Binnenveld als de intekening
van de grenzen van het gebied op veel
kaarten in vroeger eeuwen regelmatig
ontbraken, heeft hieraan beslist bijge-
dragen. Pas in 1799 werd de organisa-
tie van de waterhuishouding van het
gebied, naar Frans voorbeeld, defmitief
geregeld. Een beeld van een oude wa-
terstaatkundige indeling wordt gegeven
in een polderatlas uit 1753. Hiervan
zijn de kaarten door de gebroeders
Beyerinck op perkament getekend. De
ze atlas wordt bewaard in het
gemeente-archief te Wageningen. Aan
het eind van de voordracht werd duide-
lijk dat het oorspronkelijke karakter
van het gebied in de nabije toekomst
geheel verloren zal gaan, als gevolg
van ruilverkaveling en stadsuitbreidin-
gen waarmee men druk doende is.
De vierde lezing werd gehouden door
drs T. Stol. Hij haakte in op de Proble
men met betrekking tot de waterbe-
heersing die reeds door Van Grootheest
waren gesignaleerd. Stol behandelde de
begrippen waterkering en waterlozing.
De eveneens al ter sprake gekomen
veenafgravingen leidden tot grote wate-
roverlast in het zuidelijke deel van de
vallei. Ze noodzaakten tot het graven
van afwateringskanalen. Hiervan is de
Bisschop Davids Grift een voorbeeld.
Alle Problemen waren hiermee echter
nog niet uit de wereld. De schippers
die het veen in hun boten vervoerden
waren gediend bij een zo hoog moge-
lijke waterstand in de griffen en
wensten de bouw van schütten of slui-
zen. De veengravers daarentegen had-
den enkel last van het hoge water en
pleitten voor een zo snel mogelijke af-
stroom van het water naar de Zuider-
zee. Stol konstateerde aan de hand van
archiefmateriaal dat er in oktrooien,
die verleend werden ten behoeve van
het graven van de griffen, weliswaar
gesproken wordt over het plaatsen van
sluizen of schütten, maar dat er niets
bepaald werd ten aanzien van het on-
derhoud hiervan. Hierin lag de kiem
tot een kontinu konflikt. Een kompro-
mis werd geboden, c.q. afgedwongen
door een soort gekoppelde verkoop. In
dien de sluizen weggehaald zouden
worden, waardoor aan de stad Wage
ningen een betere waterlozing in het
vooruitzicht werd gesteld, dan zouden
KT 1988. XIV. 3
5