(de Poolster) aangeduid met a Ursae Minoris of a UMi.
De kaartprojektie die Bayer gebruikte is de trapezoi'de-
projektie, in die dagen voor hemelkartografie vaker ge-
bruikt. De parallellen worden hierbij afgebeeld als even-
wijdige rechte lijnen. De afstand tussen de meridianen
wordt vervolgens op twee standaardparallellen uitgezet en
de meridianen worden als rechte, konvergerende lijnen
getekend. Het is duidelijk dat deze projektie onnodig veel
vertekening veroorzaakt, waardoor het herkennen van de
beeiden aan de hemel er niet gemakkelijker op wordt.
Sterrenatlassen uit deze periode zijn vaak wäre kunstwer-
ken, maar de kennis van projektiemethoden stond nog op
een laag peil. De kaarten van Bayer met de noordelijke
en zuidelijke hemelpool vertonen een kartografische blun-
der, die ook in de atlas van Schiller werd gemaakt (fi
guur 1). De meeste kaarten uit die tijd tonen twee
graadnetten. Een daarvan heeft betrekking op de hemel-
equator en de andere op de Ecliptica, oftewel de schijn-
bare baan die de zon jaarlijks längs de hemel beschrijft.
De equator en de Ecliptica snijden elkaar onder een hoek
van circa 23'/2°, en de bijbehorende polen liggen dus
ook 23Vi0 van elkaar. Op de kaarten zien we de meri
dianen
van beide polen als rechte en respektievelijk aan elkaar
evenwijdige lijnen afgebeeld; een mathematische en kar
tografische onmogelijkheid.
De al eerder genoemde Pools-Duitse astronoom Johannes
Hevelius publiceerde in 1687 zijn Firmamentum Sobiesci-
anum sive Uranographia; in artistiek opzicht en wat
nauwkeurigheid betreft een vermeldenswaardig werk. He
velius maakte ook gebruik van de trapezoide-projektie en
toont de hemel in spiegelbeeld, een merkwaardigheid die
we bij meer kaarten, met name in de periode vöör Heve
lius aantreffen. Die gewoonte vond zijn oorsprong bij het
gebruik van hemelglobes. Anders dan bij de aarde is de
hemelbol een schijnbare sfeer, die niet van buiten maar
van binnen door ons wordt waargenomen. Maar een glo-
be van de sterrenhemel wordt van buiten bekeken en
daarom worden hemelglobes meestal zo gemaakt dat de
hemelsfeer getekend is zoals hij er van buitenaf bekeken
uit zou zien, dus in spiegelbeeld, een methode die soms
ook werd gevolgd bij het maken van een atlas of kaart.
Dit had konsequenties, omdat de sterren veelal nog wer
den aangeduid volgens de methode van Ptolemeus, en
om te voorkomen dat de rechterknie van Andromeda in
de linker zou veranderen moesten veel figuren aan de he
mel omgedraaid worden, waardoor men nu tegen een
groot aantal ruggen aankeek. Zo ook in de atlas van He
velius. De Voerman (figuur 2) is een voorbeeld van zo'n
ruggelingse figuur. Sedert vele eeuwen koesterde de
Voerman een drietal geitjes aan zijn borst. Om nu te
voorkomen dat ze onzichtbaar zouden worden, moesten
ze verhuizen naar zijn rüg, waardoor deze voerman wel
in een hoogst ongelukkige houding kwam te verkeren.
Hoewel deze methode om de hemel af te beeiden voor
platte kaarten niet zo veel meer werd gebruikt, hield He
velius er nog aan vast.
Met de publikatie (in 1729) van Atlas Coelestis van John
Flamsteed, een Engelse astronoom en de eerste der 'Ko-
ninklijke astronomen', zien we een verbetering komen in
de kartografische kwaliteiten van de hemelatlassen. Door
verbeterde meettechnieken en de uitvinding van de tele-
skoop (in 1609, door Galileo Galilei) werd het mogelijk
de posities van sterren nauwkeuriger te registreren.
Figuur 2. Sterrenbeeld de Voerman, zoals getekend door Johan
nes Hevelius in zijn Firmamentum Sobiescianum sive Urano
graphia.
Flamsteed gebruikte een parallelgetrouwe projektie, de
sinusoide, oftewel de Mercator-Sanson-projektie. De
parallellen zijn evenwijdige rechte lijnen, maar de meri
dianen zijn sinusoiden, waardoor alle parallellen de juiste
lengte hebben. Hoewel dit een verbetering betekent in
vergelijking met de trapezoide-projektie, blijft er toch
een Sterke vertekening aanwezig, die snel toeneemt naar-
mate men zieh verder van de centrale meridiaan en de
equator verwijdert. Een algemeen misverstand over de
atlas van Flamsteed is dat hij de 'Flamsteed-nummers'
heeft geintrodueeerd; een systeem om binnen elk sterren
beeld de helderste sterren van een nummer te voorzien.
In werkelijkheid heeft de Franse astronoom Joseph Jerö-
me de Lalande nummers toegevoegd aan de sterren in de
Franse editie van Flamsteeds katalogus, die omstreeks
1780 werd gepubliceerd. Desondanks spreekt men tot op
de dag van vandaag over 'Flamsteed-nummers'.
Een volgende stap in de goede richting werd gezet door
de Duitse astronoom Johann Eiert Bode, met de publika
tie van de prachtige Uranographia in 1801. Voor het
eerst worden ook sterren ingetekend die voor het blote
oog onzichtbaar zijn (dus zwakker dan magnitude 6). Bo-
vendien gebruikte Bode voor deze atlas goed gekonstru-
eerde eilinder- en kegelprojekties (figuur 3).
KT 1988.XIV.4
V-,
_2äJ
43