De overgangsfase
Naarmate de techniek en ook de kwaliteit van de telesko-
pen verbeterde begon de behoefte aan een ander soort
sterrenkaarten te ontstaan. De posities van sterren en
andere teleskopische Objekten werden belangrijker en de
belangstelling voor de traditionele figuren nam af. De
man die een belangrijke brug heeft geslagen tussen de
klassieke en moderne kaarten is de Duitse sterrenkundige
Friedrich Wilhelm Argelander. Zijn Uranometria Nova,
die in 1843 het licht zag, kan worden beschouwd als de
eerste moderne atlas. Op zeventien kaarten worden alle
sterren, zichtbaar met het ongewapende oog, bijzonder
nauwkeurig in kaart gebracht. Wel zijn de traditionele
ingetekend, maar veel minder dominant dan op vroegere
werken.
Zowel in de Uranographia van Bode als de Uranometria
Nova van Argelander zien we iets nieuws; er zijn
grenslijnen getekend tussen de sterrenbeelden. Hierdoor
werd het voor het eerst mogelijk van elke ster te bepalen
tot welk sterrenbeeld hij behoorde. Er waren dus geen
anonieme groepjes sterren meer tussen de beeiden. Ande
re atlassen volgden dit voorbeeld na, maar er werd nog
geen eenheid bereikt, omdat de grenzen van atlas tot at
las verschilden. Pas in 1930 werden door de Internatio
nale Astronomische Unie (iau) de sterrenbeeldgrenzen
officieel vastgelegd, dit naar een ontwerp van de Belgi
sche sterrenkundige Eugene Delporte, en in hetzelfde
jaar gepubliceerd onder de titel Delimitations Scientifique
des Constellations. Vanaf die tijd zijn er nog 88 officiele
sterrenbeelden, en de vastgestelde grenzen volgens lijnen
van rechte klimming en declinatie (equivalent aan lengte
en breedte in de geografie), ongeveer zoals de grenzen
tussen de staten in Noord-Amerika.
Na de publikatie van de Uranometria Nova begon Arge
lander te werken aan een monument in de geschiedenis
van de uranografie, de Bonner DurchmusterungGeba-
seerd op nauwkeurige waarnemingen van hemzelf en een
groep assistenten Steide hij een katalogus samen van
325.000 sterren, van de noordelijke hemelpool tot 2° ten
zuiden van de hemelequator (in de sterrenkunde heet dat
declinatie —2°). De katalogus werd ook omgezet in een
bijzondere atlas (figuur 4); een zeer nauwkeurige weer-
gave van de sterrenhemel zonder verdere bailast. De
kaarten en de katalogus bevatten alle sterren tot magnitu-
de 9,5 en werden gepubliceerd in 1863. Argelander
overleed in 1875 en zijn werk werd door een van zijn
assistenten, Eduard Schönfeld, voortgezet tot -23°. Dit
deel verscheen in 1886 onder de naam Südliche Bonner
Durchmusterung. Het totaal aantal sterren in beide delen
Figuur 3. Kaart XIII, met onder meer de Schutter en de Schorpioen, uit Uranographia, van Johann Eiert Bode.
44
KT 1988.XIV.4