groepen, speciaal in het drukke melkweggebied wordt
hierdoor vaak bemoeilijkt.
Andere moderne atlassen
En zo blijft er ook in onze twintigste eeuw een behoefte
bestaan aan goede getekende sterrenatlassen. Van het
grote aantal dat sedert het begin van de eeuw is vervaar-
digd zijn er echter maar een paar die algemene bekend-
heid hebben verworven. Waarschijnlijk de meest bekende
is Norton 's Star Atlas, van Arthur P. Norton, waarvan
de eerste editie in 1910 verscheen en de zeventiende edi-
tie in 1979 (herdrukt in 1986, figuur 6). De atlas toont
de hemel op zestien kaarten, met sterren tot magnitude
6,3 en een groot aantal Objekten. Het is echter meer dan
een atlas, want een groot deel van het boek is tekst en
behandelt de amateur-astronomie in al zijn facetten en
geeft informatie over waarnemen, over teleskopen en het
gebruik daarvan, en bevat ook een goede kaart voor het
bestuderen van het maanoppervlak.
Een andere atlas die grote populariteit zou verwerven,
met name voor de wat meer gevorderde amateur, was het
werk van de voormalige direkteur van het Skalnate Pleso
Observatorium in Tsjechoslowakije, dr Antom'n Becvär.
Samen met een groep van twaalf enthousiaste amateurs
vervaardigde hij de Atlas Coeli Skalnate Pleso 1950.0. De
eerste Tsjechische editie verscheen in 1948 en een jaar la-
ter werd het werk ook in de Verenigde Staten uitgegeven
onder de titel Skalnate Pleso Atlas of the Heavens 1950.0,
een vertaling van de oorspronkelijke Latijnse naam. Het
was een serie van 16 losse kaarten, op groot formaat
(62 x 45 cm), met sterren tot magnitude 7,75 en sterren-
hopen, nevels en melkwegstelsels tot ongeveer magnitude
13. In 1958 verscheen van deze prachtige atlas een gebon-
den editie in kleur, en verdween de naam Skalnate Pleso
uit de titel. Becvär en zijn team gingen verder en in 1958
werd het eerste deel van een uitgebreidere atlas gepubli-
ceerd: Atlas EclipticalisDe twee andere delen volgden in
1962 en 1964 en heten respektievelijk Atlas Borealis en
Atlas Australis. Bij elkaar tonen ze de gehele hemel op
de ruime schaal van 2 cm voor 1°, en de kaarten zijn
kompleet tot magnitude 9. Becvär heeft echter alle sterren
waarvan de exakte posities in moderne katalogi beschik-
baar waren ingetekend, zodat op veel plaatsen sterren te
zien zijn van magnitude 10, 11 of zelfs 12. De sterren in
deze drie atlassen zijn in zes verschillende kleuren ge-
drukt, waarmee de spektraal-klassen worden aangeduid;
klassen die ook verband houden met de oppervlaktetem-
peratuur van de sterren en ook een relatie hebben met de
kleuren die we visueel waarnemen. Heiaas heeft Bedvär
zieh bij deze atlassen beperkt tot de sterren en zijn geen
andere Objekten ingetekend, waardoor ze voor veel ama
teurs wat minder gebruikswaarde hebben. Een ander na-
deel is het ontbreken van eenheid in de magnitude-schaal
De atlassen Eclipticalis en Australis tonen de visuele hel-
derheden, terwijl Atlas Borealis (het noordelijk deel) de
fotografische magnituden weergeeft.
In het begin van de jaren zestig wordt een volgende mijl-
paal bereikt; voor de eerste maal is met gebruikmaking
van de inmiddels beschikbare computertechnieken een at
las gemaakt, aan de hand van een uitgebreide vierdelige
katalogus van de Smithsonian Astrophysical Observatory
(SAO). De atlas en de katalogus bevatten sterren tot mag
nitude 9 (circa 260.000), maar zijn met name in het ge-
bied rondom de zuidelijke hemelpool zeer inkompleet,
omdat in de SAO-katalogus alleen die sterren zijn opge-
nomen waarvan de exakte 'eigenbeweging' bekend is. De
eigenbeweging van een ster is de verplaatsing aan de he
mel die het gevolg is van de werkelijke beweging van een
ster in de ruimte.
In de SAO Star Atlas zijn behalve sterren ook de posities
ingetekend van de meer dan 13.000 Objekten uit de New
General Catalogue (NGC) en de Index Catalogue (IC)
van J.L.E. Dreyer. Heiaas is in deze eerste computeratlas
weer geen enkele identifikatie van sterren of Objekten te
vinden.
Een wandelend graadnet
Bij de kartografie van de sterrenhemel doet zieh een pro-
bleem voor dat voor de 'aardse' kartograaf niet bestaat:
de posities van de Objekten aan de hemel zijn niet perma
nent. Zoeven is al gesproken over de eigenbeweging van
sterren, maar deze beweging is over het algemeen zeer
gering, en met name voor ver verwijderde sterren nage-
Figuur 6. Detail uit Norton's Star Atlas: het sterrenbeeld Orion.
Gall Inglis Ltd. 1986.
9216*
CLran.
Ol 124-
qet/se
38 23
17 21 I7i2
21
^25 OISI7 W
1630
22 E-0 izz
1743
1790
•&Z7A7
O 1667
Riycl
1798
1636
.2688
/,-*• E-BI20
EROS
l 57b
46
KT 1988.XIV.4